Artikel 9. Vrijheid van gedachte, geweten en godsdienst
1. Een ieder heeft recht op vrijheid van gedachte, geweten en godsdienst; dit recht omvat tevens de vrijheid om van godsdienst of overtuiging te veranderen, alsmede de vrijheid hetzij alleen, hetzij met anderen, zowel in het openbaar als privé zijn godsdienst te belijden of overtuiging tot uitdrukking te brengen in erediensten, in onderricht, in practische toepassing ervan en in het onderhouden van geboden en voorschriften.
2. De vrijheid zijn godsdienst te belijden of overtuiging tot uiting te brengen kan aan geen andere beperkingen worden onderworpen dan die die bij de wet zijn voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk zijn in het belang van de openbare veiligheid, voor de bescherming van de openbare orde, gezondheid of goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.
Uitleg in duidelijke taal
1. Een ieder heeft recht op vrijheid van gedachte, geweten en godsdienst; dit recht omvat tevens de vrijheid om van godsdienst of overtuiging te veranderen, alsmede de vrijheid hetzij alleen, hetzij met anderen, zowel in het openbaar als privé zijn godsdienst te belijden of overtuiging tot uitdrukking te brengen in erediensten, in onderricht, in practische toepassing ervan en in het onderhouden van geboden en voorschriften.
Dit lid stelt dat elke persoon ('een ieder') het recht heeft op vrijheid van gedachte, geweten en godsdienst. Dit recht houdt ook in ('omvat tevens') de vrijheid om van godsdienst of overtuiging te veranderen. Daarnaast ('alsmede') omvat dit recht de vrijheid voor een persoon om, hetzij alleen, hetzij samen met anderen, zowel in het openbaar als in de privésfeer, zijn of haar godsdienst te belijden of overtuiging tot uitdrukking te brengen. Dit kan gebeuren in erediensten, in onderricht, in de praktische toepassing ervan en in het onderhouden van geboden en voorschriften.
2. De vrijheid zijn godsdienst te belijden of overtuiging tot uiting te brengen kan aan geen andere beperkingen worden onderworpen dan die die bij de wet zijn voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk zijn in het belang van de openbare veiligheid, voor de bescherming van de openbare orde, gezondheid of goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.
Dit lid bepaalt dat de vrijheid om iemands godsdienst te belijden of overtuiging tot uiting te brengen, slechts kan worden beperkt door voorwaarden die specifiek in de wet zijn vastgelegd ('bij de wet zijn voorzien'). Verder moeten deze beperkingen in een democratische samenleving noodzakelijk zijn. De noodzaak van dergelijke beperkingen moet gelegen zijn in het belang van de openbare veiligheid, voor de bescherming van de openbare orde, gezondheid of goede zeden, of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van andere personen.
Gerelateerde rechtspraak
ECLI:NL:HR:2015:2577
ECLI:NL:HR:2020:447
ECLI:NL:HR:2011:BM6898
ECLI:NL:HR:2010:BL7267
ECLI:NL:HR:2015:1338
ECLI:NL:HR:2003:AF0453
ECLI:NL:HR:2019:1925 - Hoge Raad: Vrijstelling leerplicht vereist concrete en zwaarwegende bezwaren tegen schoolonderwijs
Voor een vrijstelling van de leerplicht moeten bezwaren tegen de 'richting' van scholen gebaseerd zijn op een welbepaalde levensovertuiging én bestaan uit voldoende concrete en zwaarwegende bezwaren die specifiek verband houden met onderwijs zoals een school dat kan bieden. Algemene opvoedkundige bezwaren zijn onvoldoende.