Artikel 852 (Borgtocht verweermiddelen en opschortingsrechten)
1. Verweermiddelen die de hoofdschuldenaar jegens de schuldeiser heeft, kunnen ook door de borg worden ingeroepen, indien zij het bestaan, de inhoud of het tijdstip van nakoming van de verbintenis van de hoofdschuldenaar betreffen.
2. Indien de hoofdschuldenaar bevoegd is om ter vernietiging van de rechtshandeling waaruit de verbintenis voortspruit, een beroep op een vernietigingsgrond te doen en hem door de borg of door de schuldeiser een redelijke termijn is gesteld ter uitoefening van die bevoegdheid, is de borg gedurende die termijn bevoegd de nakoming van zijn verbintenis op te schorten.
3. Zolang de hoofdschuldenaar bevoegdelijk de nakoming van zijn verbintenis jegens de schuldeiser opschort, is ook de borg bevoegd de nakoming van zijn verbintenis op te schorten.
Uitleg in duidelijke taal
1. Verweermiddelen die de hoofdschuldenaar jegens de schuldeiser heeft, kunnen ook door de borg worden ingeroepen, indien zij het bestaan, de inhoud of het tijdstip van nakoming van de verbintenis van de hoofdschuldenaar betreffen.
Dit betekent letterlijk dat de borg dezelfde argumenten (verweermiddelen) mag gebruiken tegen de schuldeiser als de hoofdschuldenaar. Dit is toegestaan als deze verweermiddelen betrekking hebben op het al dan niet bestaan van de verbintenis van de hoofdschuldenaar, de precieze inhoud van die verbintenis, of het specifieke moment waarop de hoofdschuldenaar zijn verbintenis moet nakomen.
2. Indien de hoofdschuldenaar bevoegd is om ter vernietiging van de rechtshandeling waaruit de verbintenis voortspruit, een beroep op een vernietigingsgrond te doen en hem door de borg of door de schuldeiser een redelijke termijn is gesteld ter uitoefening van die bevoegdheid, is de borg gedurende die termijn bevoegd de nakoming van zijn verbintenis op te schorten.
Dit houdt in dat als de hoofdschuldenaar de juridische bevoegdheid heeft om een beroep te doen op een vernietigingsgrond met het doel de rechtshandeling (waaruit de verbintenis voortvloeit) te vernietigen, en de borg of de schuldeiser de hoofdschuldenaar een redelijke termijn heeft gegeven om deze bevoegdheid uit te oefenen, de borg het recht heeft om gedurende die vastgestelde termijn de nakoming van zijn eigen verbintenis uit te stellen (op te schorten).
3. Zolang de hoofdschuldenaar bevoegdelijk de nakoming van zijn verbintenis jegens de schuldeiser opschort, is ook de borg bevoegd de nakoming van zijn verbintenis op te schorten.
Dit betekent dat gedurende de periode dat de hoofdschuldenaar op een rechtmatige wijze (bevoegdelijk) de nakoming van zijn verbintenis ten opzichte van de schuldeiser uitstelt (opschort), de borg eveneens de bevoegdheid heeft om de nakoming van zijn eigen verbintenis uit te stellen (op te schorten).