Artikel 761 (Verjaring rechtsvordering gebrek opgeleverd werk)
1. Elke rechtsvordering wegens een gebrek in het opgeleverde werk verjaart door verloop van twee jaren nadat de opdrachtgever ter zake heeft geprotesteerd. Indien de opdrachtgever de aannemer een termijn heeft gesteld waarbinnen deze het gebrek zal kunnen wegnemen, begint de verjaring pas te lopen bij het einde van die termijn, of zoveel eerder als de aannemer te kennen heeft gegeven het gebrek niet te zullen herstellen.
2. De rechtsvordering verjaart in ieder geval door verloop van twintig jaren na de oplevering in geval van aanneming van bouwwerken en door verloop van tien jaren na de oplevering in alle andere gevallen.
3. Indien de rechtsvordering krachtens het bepaalde in de vorige leden zou verjaren tussen het tijdstip waarop de aannemer aan de opdrachtgever heeft medegedeeld dat hij het gebrek zal onderzoeken of herstellen, en het tijdstip waarop hij het onderzoek en de pogingen tot herstel kennelijk als beëindigd beschouwt, wordt de verjaringstermijn verlengd overeenkomstig artikel 320 van Boek 3.
4. De leden 1–3 laten onverlet de bevoegdheid van de opdrachtgever om aan een vordering tot betaling van de prijs zijn recht op vermindering daarvan door gedeeltelijke ontbinding van de overeenkomst of op schadevergoeding tegen te werpen.
Uitleg in duidelijke taal
1. Elke rechtsvordering wegens een gebrek in het opgeleverde werk verjaart door verloop van twee jaren nadat de opdrachtgever ter zake heeft geprotesteerd. Indien de opdrachtgever de aannemer een termijn heeft gesteld waarbinnen deze het gebrek zal kunnen wegnemen, begint de verjaring pas te lopen bij het einde van die termijn, of zoveel eerder als de aannemer te kennen heeft gegeven het gebrek niet te zullen herstellen.
Dit betekent dat elke juridische actie (rechtsvordering) die een opdrachtgever wil instellen vanwege een fout of tekortkoming (gebrek) in het werk dat is afgerond en geaccepteerd (opgeleverde werk), niet meer ingesteld kan worden (verjaart) als er twee jaar zijn verstreken nadat de opdrachtgever hierover bij de aannemer heeft geklaagd (geprotesteerd). Indien de opdrachtgever de aannemer een specifieke periode (termijn) heeft gegeven waarbinnen deze het gebrek zal kunnen verhelpen (wegnemen), dan begint de verjaringstermijn (verjaring) pas te lopen op het moment dat die termijn voorbij is. De verjaring kan echter ook eerder beginnen als de aannemer te kennen heeft gegeven dat hij het gebrek niet zal repareren (herstellen).
2. De rechtsvordering verjaart in ieder geval door verloop van twintig jaren na de oplevering in geval van aanneming van bouwwerken en door verloop van tien jaren na de oplevering in alle andere gevallen.
Dit lid stelt dat de rechtsvordering in elk geval (in ieder geval) verjaart na verloop van twintig jaren na de oplevering als het gaat om de aanneming van bouwwerken, en na verloop van tien jaren na de oplevering in alle andere gevallen van aanneming van werk.
3. Indien de rechtsvordering krachtens het bepaalde in de vorige leden zou verjaren tussen het tijdstip waarop de aannemer aan de opdrachtgever heeft medegedeeld dat hij het gebrek zal onderzoeken of herstellen, en het tijdstip waarop hij het onderzoek en de pogingen tot herstel kennelijk als beëindigd beschouwt, wordt de verjaringstermijn verlengd overeenkomstig artikel 320 van Boek 3.
Dit betekent dat als de rechtsvordering op grond van (krachtens) de bepalingen in de vorige leden (lid 1 en 2) zou verjaren in de periode tussen het moment waarop de aannemer aan de opdrachtgever heeft laten weten (medegedeeld) dat hij het gebrek zal onderzoeken of herstellen, en het moment waarop hij het onderzoek en de pogingen tot herstel duidelijk (kennelijk) als afgerond (beëindigd) beschouwt, dan wordt de verjaringstermijn verlengd. Deze verlenging gebeurt volgens de regels van artikel 320 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek.
4. De leden 1–3 laten onverlet de bevoegdheid van de opdrachtgever om aan een vordering tot betaling van de prijs zijn recht op vermindering daarvan door gedeeltelijke ontbinding van de overeenkomst of op schadevergoeding tegen te werpen.
Dit lid bepaalt dat de bepalingen in de leden 1 tot en met 3 geen afbreuk doen aan (laten onverlet) de bevoegdheid van de opdrachtgever. Deze bevoegdheid houdt in dat als de aannemer betaling van de afgesproken prijs eist (een vordering tot betaling van de prijs instelt), de opdrachtgever hiertegen zijn recht op vermindering van die prijs (door gedeeltelijke ontbinding van de overeenkomst) of zijn recht op schadevergoeding kan aanvoeren (tegen te werpen).
Gerelateerde rechtspraak
ECLI:NL:HR:2016:234 - Verjaring: Hof moet feitelijke grondslag partijdebat als uitgangspunt nemen - 11 februari 2016
De rechter moet de feitelijke grondslag van het partijdebat volgen. Wanneer partijen de aanvang van de verjaringstermijn koppelen aan een specifieke aansprakelijkstelling, mag het hof dit vaststaande feit en het daarop gebaseerde geschilpunt niet negeren in zijn oordeelsvorming over de verjaring.
ECLI:NL:RBNHO:2024:4821 - Rechtbank Noord-Holland - 14 mei 2024
ECLI:NL:RBAMS:2024:316 - Rechtbank Amsterdam - 22 januari 2024
ECLI:NL:HR:2021:345 - Hoger Beroep: Devolutieve Werking en de Plicht tot Volledige Beoordeling - 4 maart 2021
Na vernietiging van een oordeel over verjaring, moet het hof op grond van de devolutieve werking van het hoger beroep alsnog alle in eerste aanleg gevoerde, relevante verweren van de geïntimeerde partij behandelen. Het nalaten hiervan leidt tot cassatie.