Terug naar bibliotheek
Boek 7. Bijzondere overeenkomsten
Titel 10. Arbeidsovereenkomst
Afdeling 2. Loon
Artikel 629

Artikel 629 (Loondoorbetaling bij ziekte, zwangerschap, bevalling)

1. Voor zover het loon niet meer bedraagt dan het bedrag, bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de Wet financiering sociale verzekeringen, met betrekking tot een loontijdvak van een dag, behoudt de werknemer voor een tijdvak van 104 weken recht op 70% van het naar tijdruimte vastgestelde loon, maar de eerste 52 weken ten minste op het voor hem geldende wettelijke minimumloon, indien hij de bedongen arbeid niet heeft verricht omdat hij in verband met ongeschiktheid ten gevolge van ziekte, zwangerschap of bevalling daartoe verhinderd was.

2. In afwijking van lid 1 geldt het in dat lid bedoelde recht voor een tijdvak van zes weken voor de werknemer die:

a. doorgaans op minder dan vier dagen per week uitsluitend of nagenoeg uitsluitend diensten verricht ten behoeve van het huishouden van de natuurlijke persoon tot wie hij in dienstbetrekking staat; of b. de in artikel 7, onderdeel a, van de Algemene Ouderdomswet bedoelde leeftijd heeft bereikt.

Indien de ongeschiktheid wegens ziekte een aanvang heeft genomen voor de datum waarop de werknemer de in onderdeel b bedoelde leeftijd heeft bereikt, geldt vanaf die datum de in dit lid genoemde termijn, voor zover het totale tijdvak niet meer bedraagt dan 104 weken.

3. De werknemer heeft het in lid 1 bedoelde recht niet:

a. indien de ziekte door zijn opzet is veroorzaakt of het gevolg is van een gebrek waarover hij in het kader van een aanstellingskeuring valse informatie heeft verstrekt en daardoor de toetsing aan de voor de functie opgestelde belastbaarheidseisen niet juist kon worden uitgevoerd; b. voor de tijd, gedurende welke door zijn toedoen zijn genezing wordt belemmerd of vertraagd; c. voor de tijd, gedurende welke hij, hoewel hij daartoe in staat is, zonder deugdelijke grond passende arbeid als bedoeld in artikel 658a lid 4 voor de werkgever of voor een door de werkgever aangewezen derde, waartoe de werkgever hem in de gelegenheid stelt, niet verricht; d. voor de tijd, gedurende welke hij zonder deugdelijke grond weigert mee te werken aan door de werkgever of door een door hem aangewezen deskundige gegeven redelijke voorschriften of getroffen maatregelen die erop gericht zijn om de werknemer in staat te stellen passende arbeid als bedoeld in artikel 658a lid 4 te verrichten; e. voor de tijd, gedurende welke hij zonder deugdelijke grond weigert mee te werken aan het opstellen, evalueren en bijstellen van een plan van aanpak als bedoeld in artikel 658a lid 3; f. voor de tijd gedurende welke hij zonder deugdelijke grond zijn aanvraag om een uitkering als bedoeld in artikel 64, eerste lid, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen later indient dan in dat artikel is voorgeschreven.

4. In afwijking van lid 1 heeft de vrouwelijke werknemer het in dat lid bedoelde recht niet gedurende de periode dat zij zwangerschaps- of bevallingsverlof geniet overeenkomstig artikel 3:1, tweede en derde lid, van de Wet arbeid en zorg.

5. Het loon wordt verminderd met het bedrag van enige geldelijke uitkering die de werknemer toekomt krachtens enige wettelijke voorgeschreven verzekering of krachtens enige verzekering of uit enig fonds waarin de werknemer niet deelneemt, voorzover deze uitkering betrekking heeft op de bedongen arbeid waaruit het loon wordt genoten. Het loon wordt voorts verminderd met het bedrag van de inkomsten, door de werknemer in of buiten dienstbetrekking genoten voor werkzaamheden die hij heeft verricht gedurende de tijd dat hij, zo hij daartoe niet verhinderd was geweest, de bedongen arbeid had kunnen verrichten.

6. De werkgever is bevoegd de betaling van het in het lid 1 bedoelde loon op te schorten voor de tijd, gedurende welke de werknemer zich niet houdt aan door de werkgever schriftelijk gegeven redelijke voorschriften omtrent het verstrekken van de inlichtingen die de werkgever behoeft om het recht op loon vast te stellen.

7. De werkgever kan geen beroep meer doen op enige grond het loon geheel of gedeeltelijk niet te betalen of de betaling daarvan op te schorten, indien hij de werknemer daarvan geen kennis heeft gegeven onverwijld nadat bij hem het vermoeden van het bestaan daarvan is gerezen of redelijkerwijs had behoren te rijzen.

8. Artikel 628 lid 3 is van overeenkomstige toepassing.

9. Van dit artikel kan ten nadele van de werknemer slechts in zoverre worden afgeweken dat bedongen kan worden dat de werknemer voor de eerste twee dagen van het in lid 1 of lid 2 bedoelde tijdvak geen recht op loon heeft.

10. Voor de toepassing van de leden 1, 2 en 9 worden perioden, waarin de werknemer in verband met ongeschiktheid ten gevolge van ziekte, zwangerschap of bevalling verhinderd is geweest zijn arbeid te verrichten, samengeteld indien zij elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen, of indien zij direct voorafgaan aan en aansluiten op een periode waarin zwangerschaps- of bevallingsverlof wordt genoten als bedoeld in artikel 3:1, tweede en derde lid, van de Wet arbeid en zorg, tenzij de ongeschiktheid redelijkerwijs niet geacht kan worden voort te vloeien uit dezelfde oorzaak.

11. Het tijdvak van 104 weken, bedoeld in lid 1, wordt verlengd:

a. met de duur van de vertraging indien de aanvraag, bedoeld in artikel 64, eerste lid, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen later wordt gedaan dan in of op grond van dat artikel is voorgeschreven; b. met de duur van het verlengde tijdvak dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen op grond van artikel 24, eerste lid, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen heeft vastgesteld en met de duur van het tijdvak, bedoeld in artikel 25, negende lid, eerste zin, van die wet; c. met de duur van de verlenging van de wachttijd, bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, indien die wachttijd op grond van het zevende lid van dat artikel wordt verlengd; en d. met de duur van het tijdvak dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen op grond van artikel 71a, negende lid, van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering heeft vastgesteld.

12. Indien de werknemer passende arbeid als bedoeld in artikel 658a lid 4 verricht, blijft de arbeidsovereenkomst onverkort in stand.

13. Voor de toepassing van lid 2, aanhef en onderdeel a, wordt onder het verrichten van diensten ten behoeve van een huishouden mede verstaan het verlenen van zorg aan de leden van dat huishouden.

Uitleg in duidelijke taal

1. Voor zover het loon niet meer bedraagt dan het bedrag, bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de Wet financiering sociale verzekeringen, met betrekking tot een loontijdvak van een dag, behoudt de werknemer voor een tijdvak van 104 weken recht op 70% van het naar tijdruimte vastgestelde loon, maar de eerste 52 weken ten minste op het voor hem geldende wettelijke minimumloon, indien hij de bedongen arbeid niet heeft verricht omdat hij in verband met ongeschiktheid ten gevolge van ziekte, zwangerschap of bevalling daartoe verhinderd was.

Dit lid bepaalt dat een werknemer recht heeft op loondoorbetaling als hij niet kan werken wegens ongeschiktheid door ziekte, zwangerschap of bevalling. Dit recht geldt voor maximaal 104 weken. De hoogte van de doorbetaling is 70% van het loon dat naar tijdruimte is vastgesteld, maar niet meer dan het maximumdagloon volgens artikel 17, eerste lid, van de Wet financiering sociale verzekeringen. Gedurende de eerste 52 weken van ongeschiktheid heeft de werknemer ten minste recht op het voor hem geldende wettelijke minimumloon.

2. In afwijking van lid 1 geldt het in dat lid bedoelde recht voor een tijdvak van zes weken voor de werknemer die:

Dit lid stelt een uitzondering op lid 1: het recht op loondoorbetaling zoals beschreven in lid 1 is beperkt tot een periode van zes weken voor specifieke categorieën werknemers, namelijk:

a. doorgaans op minder dan vier dagen per week uitsluitend of nagenoeg uitsluitend diensten verricht ten behoeve van het huishouden van de natuurlijke persoon tot wie hij in dienstbetrekking staat; of

De werknemer die gewoonlijk op minder dan vier dagen per week uitsluitend of nagenoeg uitsluitend werkzaamheden verricht voor het huishouden van de privépersoon (natuurlijke persoon) bij wie hij in dienst is; of

b. de in artikel 7, onderdeel a, van de Algemene Ouderdomswet bedoelde leeftijd heeft bereikt.

De werknemer die de AOW-gerechtigde leeftijd heeft bereikt, zoals gedefinieerd in artikel 7, onderdeel a, van de Algemene Ouderdomswet.

Indien de ongeschiktheid wegens ziekte een aanvang heeft genomen voor de datum waarop de werknemer de in onderdeel b bedoelde leeftijd heeft bereikt, geldt vanaf die datum de in dit lid genoemde termijn, voor zover het totale tijdvak niet meer bedraagt dan 104 weken.

Deze bepaling verduidelijkt dat als de werknemer ziek wordt vóór het bereiken van de AOW-leeftijd (zoals genoemd in onderdeel b), de termijn van zes weken voor loondoorbetaling ingaat vanaf de datum dat de werknemer die leeftijd bereikt. De totale periode van loondoorbetaling mag echter de 104 weken niet overschrijden.

3. De werknemer heeft het in lid 1 bedoelde recht niet:

Dit lid somt situaties op waarin de werknemer geen recht heeft op de loondoorbetaling zoals bedoeld in lid 1:

a. indien de ziekte door zijn opzet is veroorzaakt of het gevolg is van een gebrek waarover hij in het kader van een aanstellingskeuring valse informatie heeft verstrekt en daardoor de toetsing aan de voor de functie opgestelde belastbaarheidseisen niet juist kon worden uitgevoerd;

Als de ziekte met opzet door de werknemer is veroorzaakt. Ook vervalt het recht als de ziekte voortkomt uit een gebrek waarover de werknemer tijdens een aanstellingskeuring valse informatie heeft gegeven, waardoor de beoordeling van zijn geschiktheid (belastbaarheid) voor de functie niet correct kon plaatsvinden.

b. voor de tijd, gedurende welke door zijn toedoen zijn genezing wordt belemmerd of vertraagd;

Gedurende de periode waarin de werknemer door eigen handelen (toedoen) zijn genezingsproces belemmert of vertraagt.

c. voor de tijd, gedurende welke hij, hoewel hij daartoe in staat is, zonder deugdelijke grond passende arbeid als bedoeld in artikel 658a lid 4 voor de werkgever of voor een door de werkgever aangewezen derde, waartoe de werkgever hem in de gelegenheid stelt, niet verricht;

Gedurende de periode waarin de werknemer, ondanks dat hij daartoe in staat is, zonder geldige reden (deugdelijke grond) weigert passend werk te verrichten (zoals omschreven in artikel 658a lid 4) voor zijn werkgever of een door de werkgever aangewezen derde, terwijl de werkgever hem hiertoe de mogelijkheid biedt.

d. voor de tijd, gedurende welke hij zonder deugdelijke grond weigert mee te werken aan door de werkgever of door een door hem aangewezen deskundige gegeven redelijke voorschriften of getroffen maatregelen die erop gericht zijn om de werknemer in staat te stellen passende arbeid als bedoeld in artikel 658a lid 4 te verrichten;

Gedurende de periode waarin de werknemer zonder geldige reden (deugdelijke grond) weigert mee te werken aan redelijke voorschriften of maatregelen. Deze voorschriften of maatregelen zijn gegeven door de werkgever of een door hem aangewezen deskundige en zijn bedoeld om de werknemer in staat te stellen passend werk te verrichten (zoals omschreven in artikel 658a lid 4).

e. voor de tijd, gedurende welke hij zonder deugdelijke grond weigert mee te werken aan het opstellen, evalueren en bijstellen van een plan van aanpak als bedoeld in artikel 658a lid 3;

Gedurende de periode waarin de werknemer zonder geldige reden (deugdelijke grond) weigert mee te werken aan het maken, beoordelen en aanpassen van een plan van aanpak, zoals bedoeld in artikel 658a lid 3.

f. voor de tijd gedurende welke hij zonder deugdelijke grond zijn aanvraag om een uitkering als bedoeld in artikel 64, eerste lid, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen later indient dan in dat artikel is voorgeschreven.

Gedurende de periode waarin de werknemer zonder geldige reden (deugdelijke grond) zijn aanvraag voor een WIA-uitkering (Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen), zoals bedoeld in artikel 64, eerste lid, van die wet, te laat indient volgens de daarvoor geldende termijn.

4. In afwijking van lid 1 heeft de vrouwelijke werknemer het in dat lid bedoelde recht niet gedurende de periode dat zij zwangerschaps- of bevallingsverlof geniet overeenkomstig artikel 3:1, tweede en derde lid, van de Wet arbeid en zorg.

Dit lid preciseert dat een vrouwelijke werknemer, in afwijking van lid 1, geen recht heeft op de loondoorbetaling genoemd in lid 1 tijdens de periode waarin zij zwangerschaps- of bevallingsverlof heeft. Dit verlof is geregeld in artikel 3:1, tweede en derde lid, van de Wet arbeid en zorg.

5. Het loon wordt verminderd met het bedrag van enige geldelijke uitkering die de werknemer toekomt krachtens enige wettelijke voorgeschreven verzekering of krachtens enige verzekering of uit enig fonds waarin de werknemer niet deelneemt, voorzover deze uitkering betrekking heeft op de bedongen arbeid waaruit het loon wordt genoten. Het loon wordt voorts verminderd met het bedrag van de inkomsten, door de werknemer in of buiten dienstbetrekking genoten voor werkzaamheden die hij heeft verricht gedurende de tijd dat hij, zo hij daartoe niet verhinderd was geweest, de bedongen arbeid had kunnen verrichten.

Dit lid regelt dat het door te betalen loon wordt verminderd. Ten eerste, met het bedrag van een geldelijke uitkering die de werknemer ontvangt op grond van een wettelijk verplichte verzekering, een andere verzekering, of een fonds waaraan de werknemer niet bijdraagt, mits deze uitkering gerelateerd is aan de arbeid waarvoor het loon wordt betaald. Ten tweede wordt het loon verminderd met inkomsten die de werknemer, binnen of buiten zijn dienstverband, heeft verdiend met werkzaamheden die hij verrichtte gedurende de tijd dat hij, als hij niet arbeidsongeschikt was geweest, zijn normale werk (bedongen arbeid) had kunnen doen.

6. De werkgever is bevoegd de betaling van het in het lid 1 bedoelde loon op te schorten voor de tijd, gedurende welke de werknemer zich niet houdt aan door de werkgever schriftelijk gegeven redelijke voorschriften omtrent het verstrekken van de inlichtingen die de werkgever behoeft om het recht op loon vast te stellen.

Dit lid geeft de werkgever de bevoegdheid om de loonbetaling (zoals bedoeld in lid 1) tijdelijk stop te zetten (op te schorten). Dit mag voor de periode waarin de werknemer zich niet houdt aan redelijke, schriftelijk gegeven voorschriften van de werkgever over het geven van informatie. Deze informatie heeft de werkgever nodig om te kunnen bepalen of de werknemer recht heeft op loon.

7. De werkgever kan geen beroep meer doen op enige grond het loon geheel of gedeeltelijk niet te betalen of de betaling daarvan op te schorten, indien hij de werknemer daarvan geen kennis heeft gegeven onverwijld nadat bij hem het vermoeden van het bestaan daarvan is gerezen of redelijkerwijs had behoren te rijzen.

Dit lid bepaalt dat een werkgever het recht verliest om zich te beroepen op een reden om het loon niet (geheel of gedeeltelijk) te betalen of de betaling op te schorten. Dit is het geval als de werkgever de werknemer niet onmiddellijk (onverwijld) heeft geïnformeerd over deze reden, nadat het vermoeden van die reden bij de werkgever ontstond of redelijkerwijs had moeten ontstaan.

8. Artikel 628 lid 3 is van overeenkomstige toepassing.

Dit lid stelt dat artikel 628, lid 3, van het Burgerlijk Wetboek op een vergelijkbare manier van toepassing is in de context van dit artikel.

9. Van dit artikel kan ten nadele van de werknemer slechts in zoverre worden afgeweken dat bedongen kan worden dat de werknemer voor de eerste twee dagen van het in lid 1 of lid 2 bedoelde tijdvak geen recht op loon heeft.

Dit lid geeft aan dat er alleen in beperkte mate ten nadele van de werknemer van dit artikel mag worden afgeweken. Het enige wat afgesproken (bedongen) kan worden, is dat de werknemer geen recht heeft op loon voor de eerste twee dagen van de periode van arbeidsongeschiktheid zoals genoemd in lid 1 of lid 2 (wachtdagen).

10. Voor de toepassing van de leden 1, 2 en 9 worden perioden, waarin de werknemer in verband met ongeschiktheid ten gevolge van ziekte, zwangerschap of bevalling verhinderd is geweest zijn arbeid te verrichten, samengeteld indien zij elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen, of indien zij direct voorafgaan aan en aansluiten op een periode waarin zwangerschaps- of bevallingsverlof wordt genoten als bedoeld in artikel 3:1, tweede en derde lid, van de Wet arbeid en zorg, tenzij de ongeschiktheid redelijkerwijs niet geacht kan worden voort te vloeien uit dezelfde oorzaak.

Dit lid preciseert hoe perioden van arbeidsongeschiktheid (door ziekte, zwangerschap of bevalling) worden meegeteld voor de toepassing van lid 1 (loondoorbetaling 104 weken), lid 2 (loondoorbetaling 6 weken) en lid 9 (wachtdagen). Dergelijke perioden worden bij elkaar opgeteld (samengeteld) als ze elkaar opvolgen met een onderbreking van minder dan vier weken. Ook worden ze samengeteld als ze direct voorafgaan aan en aansluiten op een periode van zwangerschaps- of bevallingsverlof (zoals bedoeld in de Wet arbeid en zorg). Een uitzondering hierop is als redelijkerwijs niet kan worden aangenomen dat de ongeschiktheid voortkomt uit dezelfde oorzaak.

11. Het tijdvak van 104 weken, bedoeld in lid 1, wordt verlengd:

Dit lid geeft aan in welke gevallen de periode van 104 weken loondoorbetaling bij ziekte (zoals genoemd in lid 1) wordt verlengd:

a. met de duur van de vertraging indien de aanvraag, bedoeld in artikel 64, eerste lid, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen later wordt gedaan dan in of op grond van dat artikel is voorgeschreven;

Met de duur van de vertraging die ontstaat als de aanvraag voor een WIA-uitkering (artikel 64, eerste lid, Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen) later wordt ingediend dan wettelijk is voorgeschreven.

b. met de duur van het verlengde tijdvak dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen op grond van artikel 24, eerste lid, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen heeft vastgesteld en met de duur van het tijdvak, bedoeld in artikel 25, negende lid, eerste zin, van die wet;

Met de duur van de periode waarmee het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) het tijdvak heeft verlengd op basis van artikel 24, eerste lid, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen. Ook met de duur van het tijdvak zoals bedoeld in artikel 25, negende lid, eerste zin, van diezelfde wet (loonsanctie).

c. met de duur van de verlenging van de wachttijd, bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, indien die wachttijd op grond van het zevende lid van dat artikel wordt verlengd; en

Met de duur van de verlenging van de wachttijd voor de WAO (Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering), zoals bedoeld in artikel 19, eerste lid, van die wet, indien deze wachttijd is verlengd op grond van het zevende lid van datzelfde artikel; en

d. met de duur van het tijdvak dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen op grond van artikel 71a, negende lid, van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering heeft vastgesteld.

Met de duur van de periode die het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) heeft vastgesteld op grond van artikel 71a, negende lid, van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering.

12. Indien de werknemer passende arbeid als bedoeld in artikel 658a lid 4 verricht, blijft de arbeidsovereenkomst onverkort in stand.

Dit lid stelt dat wanneer een werknemer passend werk verricht (zoals bedoeld in artikel 658a lid 4), zijn oorspronkelijke arbeidsovereenkomst volledig en ongewijzigd (onverkort) van kracht blijft.

13. Voor de toepassing van lid 2, aanhef en onderdeel a, wordt onder het verrichten van diensten ten behoeve van een huishouden mede verstaan het verlenen van zorg aan de leden van dat huishouden.

Dit lid verduidelijkt dat voor de toepassing van lid 2, de inleidende tekst (aanhef) en onderdeel a (over diensten ten behoeve van een huishouden), onder het verrichten van zulke diensten ook het verlenen van zorg aan de leden van dat huishouden wordt begrepen.