Burgerlijk Wetboek Boek 7

1. De hulpverlener richt een dossier in met betrekking tot de behandeling van de patiënt. Hij houdt in het dossier aantekening van de gegevens omtrent de gezondheid van de patiënt en de te diens aanzien uitgevoerde verrichtingen en neemt andere gegevens daarin op, een en ander voor zover dit voor een goede hulpverlening aan de patiënt noodzakelijk is.

Dit lid bepaalt dat de hulpverlener verplicht is een dossier aan te leggen dat verband houdt met de behandeling van de patiënt. In dit dossier moet de hulpverlener notities maken van de gegevens over de gezondheidstoestand van de patiënt en de medische handelingen die ten behoeve van de patiënt zijn uitgevoerd. Daarnaast dient de hulpverlener andere gegevens in het dossier op te nemen, maar dit alles uitsluitend voor zover het noodzakelijk is om de patiënt goede hulpverlening te kunnen bieden.

2. De hulpverlener voegt desgevraagd een door de patiënt afgegeven verklaring aan het dossier toe.

Dit lid stelt dat als de patiënt hierom verzoekt, de hulpverlener verplicht is een verklaring die door de patiënt zelf is afgegeven, aan het medisch dossier toe te voegen.

3. Onverminderd het bepaalde in artikel 455 bewaart de hulpverlener het dossier gedurende twintig jaren, te rekenen vanaf het tijdstip waarop de laatste wijziging in het dossier heeft plaatsgevonden, of zoveel langer als redelijkerwijs uit de zorg van een goed hulpverlener voortvloeit.

Dit lid schrijft voor dat de hulpverlener het dossier gedurende een periode van twintig jaar moet bewaren, zonder dat dit afbreuk doet aan wat in artikel 455 is bepaald. Deze termijn van twintig jaar begint te lopen vanaf het moment dat de laatste aanpassing of toevoeging in het dossier is gedaan. Het dossier moet zelfs langer bewaard worden indien dit redelijkerwijs voortkomt uit de plicht van de hulpverlener om goede zorg te verlenen.