Artikel 377 (Pachtontbinding niet-landbouwdoeleinden algemeen belang)
1. Indien de verpachter het verpachte of een gedeelte daarvan wil bestemmen voor niet tot de landbouw betrekkelijke doeleinden, en die bestemming in overeenstemming is met het algemeen belang, ontbindt de rechter op vordering van de verpachter de pachtovereenkomst geheel of ten dele met ingang van een bij de uitspraak te bepalen dag. De voorgenomen bestemming wordt geacht in overeenstemming met het algemeen belang te zijn, indien zij in overeenstemming is met een onherroepelijk omgevingsplan.
2. Bij ontbinding voor een gedeelte van het verpachte vermindert de rechter de tegenprestatie dienovereenkomstig. De pachter kan alsdan de pachtovereenkomst voor het overige beëindigen op het in vorige lid bedoelde tijdstip. Hij geeft hiervan bij aangetekende brief kennis aan de verpachter binnen een maand nadat het vonnis in kracht van gewijsde is gegaan.
3. Indien de rechter de pachtovereenkomst op grond van de leden 1 en 2 ontbindt, veroordeelt hij de verpachter de pachter schadeloos te stellen over de tijd, welke de pachter bij niet-ontbinding ingevolge de pachtovereenkomst nog op het gepachte had kunnen blijven.
4. Indien de pachtovereenkomst voor de in artikel 325, eerste of tweede lid, bedoelde duur is aangegaan of geldt, dan wel voor een kortere duur is aangegaan, doch nadien voor zes jaren is verlengd, wordt bij de bepaling van de schadeloosstelling rekening gehouden met de mogelijkheid, dat de pachtovereenkomst zou zijn verlengd. Bij de beoordeling van de mogelijkheid van verlenging houdt de rechter geen rekening met het voornemen van de verpachter het verpachte of een gedeelte daarvan te bestemmen voor niet tot de landbouw betrekkelijke doeleinden.
5. Het bepaalde in het vierde lid, eerste volzin, vindt geen toepassing, indien de pachtverhouding is aangevangen, nadat aan het verpachte in het omgevingsplan een niet tot de landbouw betrekkelijke functie is toegedeeld. In dat geval wordt de pachtovereenkomst met betrekking tot een hoeve of los land, welke is aangegaan voor langer dan twaalf, onderscheidenlijk zes jaren, voor de bepaling van de schadeloosstelling geacht te zijn aangegaan voor twaalf, onderscheidenlijk zes jaren, met dien verstande, dat, indien de ontbinding plaats vindt na die termijn, de overeenkomst geacht wordt telkens voor zes jaren te zijn verlengd.
6. Indien evenwel het verpachte sinds een tijdstip, liggend voor het besluit tot vaststelling van het omgevingsplan, bedoeld in het vijfde lid, achtereenvolgens bij personen die ten tijde van de opvolging in het gebruik tot de voorgaande gebruiker in enige in artikel 363, eerste lid, genoemde betrekking stonden persoonlijk in gebruik is geweest voor een tot de landbouw betrekkelijk doel, blijft het bepaalde in het tweede lid van toepassing.
7. Indien de pachtovereenkomst ingevolge artikel 322 voor onbepaalde tijd geldt, wordt voor de berekening van de schadeloosstelling uitgegaan van de overeengekomen duur, doch ingeval de overeenkomst voor onbepaalde tijd is aangegaan nimmer van een langere dan de in artikel 325, eerste lid, bedoelde duur. Voor de berekening van de schadeloosstelling wordt op gelijke wijze als ten aanzien van pachtovereenkomsten, waarop artikel 322 niet van toepassing is, aangenomen, dat de pachtovereenkomst zou kunnen worden verlengd; het vierde lid, tweede volzin, vijfde en zesde lid, vinden overeenkomstige toepassing.
8. Bij de berekening van de schadeloosstelling wordt niet gelet op feitelijke veranderingen die kennelijk zijn aangebracht om de schadeloosstelling te verhogen.
9. Artikel 373 is van overeenkomstige toepassing.
Uitleg in duidelijke taal
1. Indien de verpachter het verpachte of een gedeelte daarvan wil bestemmen voor niet tot de landbouw betrekkelijke doeleinden, en die bestemming in overeenstemming is met het algemeen belang, ontbindt de rechter op vordering van de verpachter de pachtovereenkomst geheel of ten dele met ingang van een bij de uitspraak te bepalen dag. De voorgenomen bestemming wordt geacht in overeenstemming met het algemeen belang te zijn, indien zij in overeenstemming is met een onherroepelijk omgevingsplan.
Dit lid bepaalt dat als de eigenaar van een verpacht stuk grond (de verpachter) deze grond (het verpachte) of een deel ervan wil gaan gebruiken voor doeleinden die niets met landbouw te maken hebben (niet tot de landbouw betrekkelijke doeleinden), en dit nieuwe gebruik in het algemeen belang is, de rechter de pachtovereenkomst kan beëindigen (ontbinden). Dit kan gebeuren voor de hele pacht of voor een deel ervan, op verzoek (vordering) van de verpachter. De beëindiging gaat in op een datum die de rechter in de uitspraak vaststelt. Het voorgenomen nieuwe gebruik wordt automatisch (geacht) als in overeenstemming met het algemeen belang beschouwd als het past binnen een definitief (onherroepelijk) omgevingsplan.
2. Bij ontbinding voor een gedeelte van het verpachte vermindert de rechter de tegenprestatie dienovereenkomstig. De pachter kan alsdan de pachtovereenkomst voor het overige beëindigen op het in vorige lid bedoelde tijdstip. Hij geeft hiervan bij aangetekende brief kennis aan de verpachter binnen een maand nadat het vonnis in kracht van gewijsde is gegaan.
Dit lid stelt dat wanneer de pachtovereenkomst slechts voor een deel van de grond wordt beëindigd (ontbinding voor een gedeelte van het verpachte), de rechter de pachtprijs (tegenprestatie) naar verhouding (dienovereenkomstig) zal verlagen. De pachter heeft dan de mogelijkheid (kan alsdan) om de pachtovereenkomst voor het resterende deel (het overige) ook te beëindigen op de datum die in lid 1 is genoemd. De pachter moet dit besluit binnen een maand nadat het vonnis definitief is geworden (in kracht van gewijsde is gegaan) per aangetekende brief aan de verpachter laten weten.
3. Indien de rechter de pachtovereenkomst op grond van de leden 1 en 2 ontbindt, veroordeelt hij de verpachter de pachter schadeloos te stellen over de tijd, welke de pachter bij niet-ontbinding ingevolge de pachtovereenkomst nog op het gepachte had kunnen blijven.
Dit lid legt uit dat als de rechter de pachtovereenkomst beëindigt op basis van de redenen in lid 1 en de procedure in lid 2, de rechter de verpachter zal verplichten (veroordeelt) om de pachter een schadevergoeding te betalen (schadeloos te stellen). Deze vergoeding is voor de periode dat de pachter de grond nog had mogen gebruiken (op het gepachte had kunnen blijven) als de pachtovereenkomst niet was beëindigd, volgens de oorspronkelijke pachtovereenkomst (ingevolge de pachtovereenkomst).
4. Indien de pachtovereenkomst voor de in artikel 325, eerste of tweede lid, bedoelde duur is aangegaan of geldt, dan wel voor een kortere duur is aangegaan, doch nadien voor zes jaren is verlengd, wordt bij de bepaling van de schadeloosstelling rekening gehouden met de mogelijkheid, dat de pachtovereenkomst zou zijn verlengd. Bij de beoordeling van de mogelijkheid van verlenging houdt de rechter geen rekening met het voornemen van de verpachter het verpachte of een gedeelte daarvan te bestemmen voor niet tot de landbouw betrekkelijke doeleinden.
Dit lid specificeert dat als de pachtovereenkomst is afgesloten voor de standaardduur zoals genoemd in artikel 325, lid 1 of 2, of voor een kortere periode maar daarna met zes jaar is verlengd, bij het vaststellen van de schadevergoeding rekening moet worden gehouden met de kans dat de pachtovereenkomst opnieuw verlengd zou zijn. Wanneer de rechter deze mogelijkheid van verlenging beoordeelt, mag hij geen rekening houden met het plan van de verpachter om de grond voor niet-landbouwdoeleinden te gebruiken.
5. Het bepaalde in het vierde lid, eerste volzin, vindt geen toepassing, indien de pachtverhouding is aangevangen, nadat aan het verpachte in het omgevingsplan een niet tot de landbouw betrekkelijke functie is toegedeeld. In dat geval wordt de pachtovereenkomst met betrekking tot een hoeve of los land, welke is aangegaan voor langer dan twaalf, onderscheidenlijk zes jaren, voor de bepaling van de schadeloosstelling geacht te zijn aangegaan voor twaalf, onderscheidenlijk zes jaren, met dien verstande, dat, indien de ontbinding plaats vindt na die termijn, de overeenkomst geacht wordt telkens voor zes jaren te zijn verlengd.
Dit lid geeft een uitzondering op de eerste zin van lid 4. Die regel (rekening houden met mogelijke verlenging) geldt niet als de pacht is begonnen (aangevangen) nadat in het omgevingsplan al was vastgelegd dat de grond een niet-landbouwfunctie (niet tot de landbouw betrekkelijke functie) had. In zo'n situatie wordt voor de berekening van de schadevergoeding een pachtovereenkomst voor een boerderij (hoeve) die voor langer dan twaalf jaar is aangegaan, geacht te zijn aangegaan voor twaalf jaar. Voor los land dat voor langer dan zes jaar is verpacht, wordt dit geacht voor zes jaar te zijn aangegaan. Daarbij geldt (met dien verstande) dat als de ontbinding na deze termijn van twaalf of zes jaar plaatsvindt, de overeenkomst geacht wordt steeds met zes jaar te zijn verlengd.
6. Indien evenwel het verpachte sinds een tijdstip, liggend voor het besluit tot vaststelling van het omgevingsplan, bedoeld in het vijfde lid, achtereenvolgens bij personen die ten tijde van de opvolging in het gebruik tot de voorgaande gebruiker in enige in artikel 363, eerste lid, genoemde betrekking stonden persoonlijk in gebruik is geweest voor een tot de landbouw betrekkelijk doel, blijft het bepaalde in het tweede lid van toepassing.
Dit lid stelt dat, niettegenstaande het bepaalde in lid 5, als de verpachte grond al vóór de vaststelling van het omgevingsplan (dat een niet-landbouwfunctie toewees) continu door bepaalde personen (die in een familierelatie of vergelijkbare betrekking stonden tot de vorige gebruiker, zoals genoemd in artikel 363, eerste lid) persoonlijk voor landbouwdoeleinden is gebruikt, dan blijven de regels van lid 2 van toepassing. Lid 2 betreft de vermindering van de tegenprestatie bij gedeeltelijke ontbinding en het recht van de pachter om de overeenkomst voor het overige te beëindigen.
7. Indien de pachtovereenkomst ingevolge artikel 322 voor onbepaalde tijd geldt, wordt voor de berekening van de schadeloosstelling uitgegaan van de overeengekomen duur, doch ingeval de overeenkomst voor onbepaalde tijd is aangegaan nimmer van een langere dan de in artikel 325, eerste lid, bedoelde duur. Voor de berekening van de schadeloosstelling wordt op gelijke wijze als ten aanzien van pachtovereenkomsten, waarop artikel 322 niet van toepassing is, aangenomen, dat de pachtovereenkomst zou kunnen worden verlengd; het vierde lid, tweede volzin, vijfde en zesde lid, vinden overeenkomstige toepassing.
Dit lid behandelt de situatie waarin een pachtovereenkomst volgens artikel 322 voor onbepaalde tijd loopt. Voor het berekenen van de schadevergoeding wordt dan uitgegaan van de oorspronkelijk afgesproken duur. Als de overeenkomst direct voor onbepaalde tijd is aangegaan, wordt voor de berekening nooit een langere duur genomen dan de standaardduur genoemd in artikel 325, eerste lid. Verder wordt voor de schadevergoedingsberekening, net als bij pachtovereenkomsten waar artikel 322 niet op van toepassing is, aangenomen dat de pachtovereenkomst verlengd had kunnen worden. De tweede zin van lid 4, en de bepalingen van lid 5 en lid 6 zijn hierbij op een vergelijkbare manier (overeenkomstige toepassing) geldig.
8. Bij de berekening van de schadeloosstelling wordt niet gelet op feitelijke veranderingen die kennelijk zijn aangebracht om de schadeloosstelling te verhogen.
Dit lid bepaalt dat bij het berekenen van de schadevergoeding geen rekening wordt gehouden met feitelijke veranderingen aan het verpachte die duidelijk (kennelijk) zijn gedaan met het doel om een hogere schadevergoeding te krijgen.
9. Artikel 373 is van overeenkomstige toepassing.
Dit lid stelt dat de bepalingen van artikel 373 op een vergelijkbare manier (overeenkomstige toepassing) gelden in de context van dit artikel.