Artikel 373 (Schadevergoeding pachter bij niet-aanwezige opzeggingswil)
1. Indien de overeenkomst is opgezegd op de in artikel 370 lid 1 onder b of e bedoelde gronden en de pachter in de beëindiging van de overeenkomst heeft toegestemd dan wel de vordering tot beëindiging van de overeenkomst op die grond is toegewezen, is de verpachter jegens de pachter tot schadevergoeding gehouden, indien de wil om het verpachte persoonlijk in duurzaam gebruik te nemen of om aan het verpachte de in artikel 377 bedoelde bestemming te geven in werkelijkheid niet aanwezig is geweest.
2. Behoudens tegenbewijs wordt die wil geacht niet aanwezig te zijn geweest, indien niet binnen een jaar na het einde van de pachtovereenkomst het verpachte door de verpachter of door de echtgenoot of geregistreerde partner, door een bloed of aanverwant in de eerste graad of door een pleegkind van de verpachter in duurzaam gebruik is genomen, onderscheidenlijk aan het verpachte de in artikel 377 bedoelde bestemming is gegeven.
3. De rechter is bevoegd op verzoek van de verpachter of ambtshalve in zijn in artikel 372 bedoelde beslissing een bedrag te bepalen, dat de verpachter aan de pachter moet betalen, indien later mocht blijken dat die wil in werkelijkheid niet aanwezig is geweest, onverminderd het recht van de pachter op verdere vergoeding.
4. De vordering van de pachter tot schadevergoeding of tot betaling van het in lid 3 bedoelde bedrag vervalt vijf jaren na het einde van de pachtovereenkomst.
Uitleg in duidelijke taal
1. Indien de overeenkomst is opgezegd op de in artikel 370 lid 1 onder b of e bedoelde gronden en de pachter in de beëindiging van de overeenkomst heeft toegestemd dan wel de vordering tot beëindiging van de overeenkomst op die grond is toegewezen, is de verpachter jegens de pachter tot schadevergoeding gehouden, indien de wil om het verpachte persoonlijk in duurzaam gebruik te nemen of om aan het verpachte de in artikel 377 bedoelde bestemming te geven in werkelijkheid niet aanwezig is geweest.
Dit lid bepaalt het volgende: Als de pachtovereenkomst is beëindigd (opgezegd) op basis van de specifieke gronden die genoemd zijn in artikel 370, lid 1, onder b of e (welke gronden betrekking hebben op de intentie van de verpachter om het verpachte zelf te gebruiken of het een andere bestemming te geven), EN de pachter met deze beëindiging heeft ingestemd OF een rechterlijke vordering tot beëindiging van de overeenkomst op die gronden is goedgekeurd (toegewezen), DAN is de verpachter verplicht (gehouden) om schadevergoeding te betalen aan de pachter. Deze verplichting tot schadevergoeding geldt specifiek indien de intentie (wil) van de verpachter om het verpachte persoonlijk en duurzaam te gaan gebruiken, of om aan het verpachte de in artikel 377 omschreven bestemming te geven, in werkelijkheid niet bestond (niet aanwezig is geweest).
2. Behoudens tegenbewijs wordt die wil geacht niet aanwezig te zijn geweest, indien niet binnen een jaar na het einde van de pachtovereenkomst het verpachte door de verpachter of door de echtgenoot of geregistreerde partner, door een bloed of aanverwant in de eerste graad of door een pleegkind van de verpachter in duurzaam gebruik is genomen, onderscheidenlijk aan het verpachte de in artikel 377 bedoelde bestemming is gegeven.
Dit lid stelt dat, tenzij de verpachter het tegendeel bewijst (behoudens tegenbewijs), de eerdergenoemde wil om het verpachte persoonlijk te gebruiken of een andere bestemming te geven, wordt verondersteld (geacht) niet aanwezig te zijn geweest. Dit is het geval indien het verpachte niet binnen één jaar na de beëindiging van de pachtovereenkomst daadwerkelijk in duurzaam gebruik is genomen door de verpachter zelf, of door diens echtgenoot of geregistreerde partner, of door een bloedverwant of aanverwant in de eerste graad (zoals ouders of kinderen), of door een pleegkind van de verpachter. Evenzo wordt de wil geacht niet aanwezig te zijn geweest indien aan het verpachte niet binnen dat jaar de in artikel 377 bedoelde bestemming is gegeven. Het woord "onderscheidenlijk" geeft aan dat de voorwaarde van duurzaam gebruik geldt voor de situatie van persoonlijk gebruik, en de voorwaarde van de nieuwe bestemming voor de situatie van de in artikel 377 bedoelde bestemming.
3. De rechter is bevoegd op verzoek van de verpachter of ambtshalve in zijn in artikel 372 bedoelde beslissing een bedrag te bepalen, dat de verpachter aan de pachter moet betalen, indien later mocht blijken dat die wil in werkelijkheid niet aanwezig is geweest, onverminderd het recht van de pachter op verdere vergoeding.
Dit lid geeft de rechter de bevoegdheid om, hetzij op verzoek van de verpachter, hetzij uit eigen initiatief (ambtshalve), in de beslissing die genoemd wordt in artikel 372 (welke beslissing waarschijnlijk de beëindiging van de pacht betreft), een geldbedrag vast te stellen. Dit bedrag dient de verpachter aan de pachter te betalen als op een later moment mocht blijken dat de wil (om het verpachte persoonlijk te gebruiken of het een andere bestemming te geven) in werkelijkheid niet aanwezig was. Deze bepaling laat het recht van de pachter op een eventuele verdere schadevergoeding onverlet (onverminderd).
4. De vordering van de pachter tot schadevergoeding of tot betaling van het in lid 3 bedoelde bedrag vervalt vijf jaren na het einde van de pachtovereenkomst.
Dit lid bepaalt dat het recht van de pachter om schadevergoeding te eisen, of om betaling te vorderen van het bedrag dat in lid 3 is genoemd, komt te vervallen (verjaart) vijf jaar nadat de pachtovereenkomst is geëindigd. Na het verstrijken van deze periode kan de pachter deze vordering niet meer rechtsgeldig instellen.