Burgerlijk Wetboek Boek 7

1. Ieder der partijen is verplicht de pachtovereenkomst of de overeenkomst tot wijziging van een pachtovereenkomst binnen twee maanden, nadat zij is aangegaan, aan de grondkamer ter goedkeuring in te zenden.

Dit lid stelt dat elk van de contractpartijen (pachter en verpachter) de plicht heeft om de pachtovereenkomst, of een overeenkomst die een pachtovereenkomst wijzigt, binnen twee maanden na het sluiten ervan, in te dienen bij de grondkamer voor goedkeuring.

2. Ieder der partijen is verplicht de overeenkomst tot beëindiging van een pachtovereenkomst binnen twee maanden nadat zij is aangegaan, aan de grondkamer ter goedkeuring in te zenden.

Dit lid legt dezelfde verplichting op voor overeenkomsten die een pachtovereenkomst beëindigen: ook deze moeten door elk van de partijen binnen twee maanden na het aangaan ervan, ter goedkeuring aan de grondkamer worden ingezonden.

3. Zodra een der partijen aan de verplichting heeft voldaan, is die van de andere partij vervallen.

Dit lid bepaalt dat wanneer één van de partijen de in lid 1 of 2 genoemde inzendverplichting is nagekomen, de verplichting voor de andere partij komt te vervallen.

4. Op de ingevolge artikel 317 lid 3 schriftelijk vastgelegde overeenkomst past de grondkamer de artikelen 319 en 320 ambtshalve toe.

Dit lid preciseert dat de grondkamer de bepalingen van de artikelen 319 en 320 uit eigen beweging (ambtshalve) zal toepassen op een pachtovereenkomst die schriftelijk is vastgelegd conform artikel 317 lid 3.