Artikel 296 (Opzeggingsgronden huur bedrijfsruimte rechterlijke toetsing)
1. Indien de opzegging is gedaan tegen het einde van de in artikel 292 lid 1 bedoelde eerste termijn waarvoor de huurovereenkomst geldt of is aangegaan, kan de rechter de vordering slechts toewijzen, op de grond dat:
a. de bedrijfsvoering van de huurder niet is geweest zoals een goed huurder betaamt, of b. de verhuurder aannemelijk maakt dat hij, zijn echtgenoot, zijn geregistreerde partner, een bloed- of aanverwant in de eerste graad of een pleegkind het verhuurde persoonlijk in duurzaam gebruik wil nemen en hij daartoe het verhuurde dringend nodig heeft. Onder duurzaam gebruik wordt niet begrepen vervreemding van de bedrijfsruimte, maar wel renovatie van de bedrijfsruimte die zonder beëindiging van de huur niet mogelijk is.
2. Een vordering, ingesteld op de in lid 1 onder b bedoelde grond, is niet toewijsbaar indien de verhuurder de rechtsopvolger is van een vorige verhuurder en hij niet is diens echtgenoot, geregistreerde partner, bloed- of aanverwant in de eerste graad of pleegkind, en de opzegging is geschied binnen drie jaar nadat de rechtopvolging schriftelijk ter kennis van de huurder is gebracht. Onder pleegkind wordt verstaan degene die duurzaam als eigen kind is verzorgd en opgevoed.
3. Indien de opzegging is gedaan tegen het einde van de termijn waarmee de overeenkomst krachtens artikel 292 lid 2 is verlengd, kan de rechter de vordering toewijzen, op grond van een redelijke afweging van de belangen van de verhuurder bij beëindiging van de overeenkomst tegen die van de huurder en van de onderhuurder aan wie bevoegdelijk is onderverhuurd, bij verlenging van de overeenkomst. De rechter wijst de vordering in elk geval af indien van de huurder, bij een redelijke afweging van de voormelde belangen van hem en van de onderhuurder aan wie bevoegdelijk is onderverhuurd, tegen de voormelde belangen van de verhuurder, niet kan worden gevergd dat hij het gehuurde ontruimt.
4. In het geval van lid 3 wijst de rechter de vordering in ieder geval toe indien zich een der in lid 1, onder a en b, in samenhang met lid 2 omschreven gronden voordoet en voorts indien:
c. de huurder niet toestemt in een redelijk aanbod tot het aangaan van een nieuwe overeenkomst met betrekking tot het gehuurde, voor zover dit aanbod niet een wijziging van de huurprijs inhoudt, of d. de verhuurder een krachtens het geldende omgevingsplan aan het verhuurde toegedeelde functie wil verwezenlijken.
5. Indien de rechter de vordering toewijst, stelt hij tevens het tijdstip van de ontruiming vast. De toewijzing geldt als een veroordeling tot ontruiming tegen dat tijdstip.
Uitleg in duidelijke taal
1. Indien de opzegging is gedaan tegen het einde van de in artikel 292 lid 1 bedoelde eerste termijn waarvoor de huurovereenkomst geldt of is aangegaan, kan de rechter de vordering slechts toewijzen, op de grond dat:
Dit betekent: Als de verhuurder de huurovereenkomst opzegt tegen het einde van de eerste periode waarvoor de huurovereenkomst oorspronkelijk is afgesloten (zoals bedoeld in artikel 292 lid 1), dan kan de rechter de eis van de verhuurder om de huur te beëindigen (de vordering) alleen goedkeuren (toewijzen) als daar een van de volgende specifieke redenen (op de grond dat) voor is:
a. de bedrijfsvoering van de huurder niet is geweest zoals een goed huurder betaamt, of
Dit betekent: een reden is dat de manier waarop de huurder zijn bedrijf heeft geleid (de bedrijfsvoering) niet overeenkomt met hoe een zorgvuldige en verantwoordelijke huurder (een goed huurder) zich zou moeten gedragen (betaamt), of
b. de verhuurder aannemelijk maakt dat hij, zijn echtgenoot, zijn geregistreerde partner, een bloed- of aanverwant in de eerste graad of een pleegkind het verhuurde persoonlijk in duurzaam gebruik wil nemen en hij daartoe het verhuurde dringend nodig heeft. Onder duurzaam gebruik wordt niet begrepen vervreemding van de bedrijfsruimte, maar wel renovatie van de bedrijfsruimte die zonder beëindiging van de huur niet mogelijk is.
Dit betekent: een andere reden is dat de verhuurder overtuigend kan aantonen (aannemelijk maakt) dat hijzelf, zijn echtgenoot, zijn geregistreerde partner, een direct familielid (bloed- of aanverwant in de eerste graad, zoals ouders, kinderen, broers, zussen) of een pleegkind het gehuurde pand persoonlijk en voor langere tijd (duurzaam gebruik) wil gaan gebruiken en daarvoor het pand dringend nodig heeft. 'Duurzaam gebruik' betekent hier niet dat de bedrijfsruimte verkocht (vervreemding) zal worden, maar het kan wel betekenen dat er een renovatie van de bedrijfsruimte plaatsvindt die niet uitgevoerd kan worden als de huur niet wordt beëindigd.
2. Een vordering, ingesteld op de in lid 1 onder b bedoelde grond, is niet toewijsbaar indien de verhuurder de rechtsopvolger is van een vorige verhuurder en hij niet is diens echtgenoot, geregistreerde partner, bloed- of aanverwant in de eerste graad of pleegkind, en de opzegging is geschied binnen drie jaar nadat de rechtopvolging schriftelijk ter kennis van de huurder is gebracht. Onder pleegkind wordt verstaan degene die duurzaam als eigen kind is verzorgd en opgevoed.
Dit betekent: Een eis tot beëindiging van de huur die is gebaseerd op de reden genoemd in lid 1 onder b (dringend nodig voor persoonlijk duurzaam gebruik), kan door de rechter niet worden goedgekeurd (is niet toewijsbaar) in de volgende situatie: de huidige verhuurder heeft het pand verkregen van een vorige verhuurder (is diens rechtsopvolger) EN hij is niet de echtgenoot, geregistreerde partner, een direct familielid of pleegkind van die vorige verhuurder, EN de opzegging van de huur is gedaan binnen drie jaar nadat de huurder schriftelijk op de hoogte is gesteld van deze overdracht van het eigendom (rechtsopvolging). Een 'pleegkind' wordt in dit verband gedefinieerd als iemand die langdurig (duurzaam) als een eigen kind is verzorgd en opgevoed.
3. Indien de opzegging is gedaan tegen het einde van de termijn waarmee de overeenkomst krachtens artikel 292 lid 2 is verlengd, kan de rechter de vordering toewijzen, op grond van een redelijke afweging van de belangen van de verhuurder bij beëindiging van de overeenkomst tegen die van de huurder en van de onderhuurder aan wie bevoegdelijk is onderverhuurd, bij verlenging van de overeenkomst. De rechter wijst de vordering in elk geval af indien van de huurder, bij een redelijke afweging van de voormelde belangen van hem en van de onderhuurder aan wie bevoegdelijk is onderverhuurd, tegen de voormelde belangen van de verhuurder, niet kan worden gevergd dat hij het gehuurde ontruimt.
Dit betekent: Als de opzegging is gedaan tegen het einde van een periode waarmee de huurovereenkomst al eerder is verlengd (volgens artikel 292 lid 2), dan kan de rechter de eis tot beëindiging (de vordering) goedkeuren. Dit gebeurt op basis van een zorgvuldige en redelijke overweging (redelijke afweging) van de belangen van de verhuurder (die de overeenkomst wil beëindigen) enerzijds, en de belangen van de huurder en een eventuele rechtmatige onderhuurder (aan wie bevoegdelijk is onderverhuurd) (die de overeenkomst willen verlengen) anderzijds. De rechter zal de eis tot beëindiging echter altijd afwijzen als, na een redelijke afweging van de eerdergenoemde belangen van de huurder en de rechtmatige onderhuurder tegenover de belangen van de verhuurder, het niet van de huurder geëist kan worden (niet kan worden gevergd) dat hij het gehuurde pand verlaat (ontruimt).
4. In het geval van lid 3 wijst de rechter de vordering in ieder geval toe indien zich een der in lid 1, onder a en b, in samenhang met lid 2 omschreven gronden voordoet en voorts indien:
Dit betekent: In de situatie beschreven in lid 3 (opzegging tegen het einde van een verlengde termijn), zal de rechter de eis tot beëindiging (de vordering) sowieso goedkeuren (in ieder geval toewijzen) als een van de redenen genoemd in lid 1 onder a (slecht huurderschap) of lid 1 onder b (dringend nodig voor persoonlijk duurzaam gebruik, rekening houdend met de voorwaarden in lid 2) aanwezig is, en daarnaast (voorts) ook als een van de volgende situaties zich voordoet:
c. de huurder niet toestemt in een redelijk aanbod tot het aangaan van een nieuwe overeenkomst met betrekking tot het gehuurde, voor zover dit aanbod niet een wijziging van de huurprijs inhoudt, of
Dit betekent: een bijkomende situatie is dat de huurder niet akkoord gaat (niet toestemt) met een redelijk voorstel (redelijk aanbod) om een nieuwe huurovereenkomst voor het gehuurde aan te gaan, mits dit voorstel geen verandering van de huurprijs omvat (voor zover dit aanbod niet een wijziging van de huurprijs inhoudt), of
d. de verhuurder een krachtens het geldende omgevingsplan aan het verhuurde toegedeelde functie wil verwezenlijken.
Dit betekent: een andere bijkomende situatie is dat de verhuurder een bestemming (functie) wil realiseren (verwezenlijken) die volgens het huidige bestemmingsplan (krachtens het geldende omgevingsplan) aan het gehuurde pand is toegekend (toegedeelde).
5. Indien de rechter de vordering toewijst, stelt hij tevens het tijdstip van de ontruiming vast. De toewijzing geldt als een veroordeling tot ontruiming tegen dat tijdstip.
Dit betekent: Als de rechter de eis tot beëindiging van de huur goedkeurt (de vordering toewijst), dan bepaalt hij ook (stelt hij tevens vast) de datum en/of het tijdstip waarop het pand leeg moet zijn (het tijdstip van de ontruiming). Deze goedkeuring (toewijzing) heeft dezelfde kracht als een formele veroordeling om het pand tegen die vastgestelde datum/tijd te ontruimen.
Gerelateerde rechtspraak
ECLI:NL:HR:2010:BM9758
ECLI:NL:HR:2014:338
ECLI:NL:HR:2008:BC6116
ECLI:NL:HR:2022:494 - Dringend eigen gebruik: bewijslast voor alternatieven en de relevantie van keuzes uit het verleden
De Hoge Raad oordeelt dat bij een beroep op dringend eigen gebruik de bewijslast voor alternatieve mogelijkheden bij de huurder ligt. Een eerdere keuze van de verhuurder om het bedrijf te verkopen doet, veertien jaar later, niet zonder meer af aan de dringendheid.