Artikel 257 (Vervaltermijn vordering huurprijsvermindering gebrek huurder)
1. Voor de vordering van de huurder tot vermindering van de huurprijs op grond van artikel 207 lid 1 in verbinding met artikel 242 geldt een met inachtneming van de volgende leden toe te passen vervaltermijn van zes maanden na de aanvang van de dag volgend op die waarop de huurder van het gebrek kennis heeft gegeven aan de verhuurder.
2. Is de vordering van de huurder gegrond op een tekortkoming die krachtens artikel 241 als een gebrek heeft te gelden, dan kan de huurder, in plaats van zijn vordering binnen de in lid 1 bedoelde termijn bij de rechter in te stellen, binnen zes maanden na de aanvang van de dag volgend op die waarop de huurder van het gebrek heeft kennis gegeven aan de verhuurder, de huurcommissie verzoeken over de vermindering uitspraak te doen overeenkomstig de in artikel 16 lid 2 van de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte bedoelde algemene maatregel van bestuur. De huurder kan eerst een verzoek tot de huurcommissie richten, indien de verhuurder niet binnen zes weken na de aanvang van de dag volgend op die waarop de huurder van het gebrek kennis heeft gegeven aan de verhuurder, het gebrek heeft verholpen.
3. Na het verstrijken van de in de voorgaande leden bedoelde termijn van zes maanden kan, voor wat het verleden betreft, geen huurvermindering worden verlangd over een langere periode dan zes maanden, voorafgaande aan het instellen van de vordering of het indienen van het verzoek.
Uitleg in duidelijke taal
1. Voor de vordering van de huurder tot vermindering van de huurprijs op grond van artikel 207 lid 1 in verbinding met artikel 242 geldt een met inachtneming van de volgende leden toe te passen vervaltermijn van zes maanden na de aanvang van de dag volgend op die waarop de huurder van het gebrek kennis heeft gegeven aan de verhuurder.
Dit lid bepaalt dat wanneer een huurder een vordering wil instellen tot vermindering van de huurprijs, gebaseerd op artikel 207 lid 1 in samenhang met artikel 242 (die gaan over gebreken aan het gehuurde), hiervoor een vervaltermijn geldt. Deze vervaltermijn bedraagt zes maanden. De termijn begint te lopen vanaf de aanvang van de dag die volgt op de dag waarop de huurder de verhuurder op de hoogte heeft gesteld (kennis heeft gegeven) van het gebrek. Bij de toepassing van deze vervaltermijn moeten ook de volgende leden van dit artikel in acht worden genomen.
2. Is de vordering van de huurder gegrond op een tekortkoming die krachtens artikel 241 als een gebrek heeft te gelden, dan kan de huurder, in plaats van zijn vordering binnen de in lid 1 bedoelde termijn bij de rechter in te stellen, binnen zes maanden na de aanvang van de dag volgend op die waarop de huurder van het gebrek heeft kennis gegeven aan de verhuurder, de huurcommissie verzoeken over de vermindering uitspraak te doen overeenkomstig de in artikel 16 lid 2 van de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte bedoelde algemene maatregel van bestuur. De huurder kan eerst een verzoek tot de huurcommissie richten, indien de verhuurder niet binnen zes weken na de aanvang van de dag volgend op die waarop de huurder van het gebrek kennis heeft gegeven aan de verhuurder, het gebrek heeft verholpen.
Dit lid specificeert dat indien de vordering van de huurder is gebaseerd op een tekortkoming die volgens artikel 241 als een gebrek wordt beschouwd, de huurder een alternatieve route heeft. In plaats van de vordering binnen de in lid 1 genoemde termijn van zes maanden bij de rechter in te dienen, kan de huurder ervoor kiezen om binnen diezelfde termijn van zes maanden (gerekend vanaf de dag na kennisgeving van het gebrek aan de verhuurder) de huurcommissie te verzoeken een uitspraak te doen over de huurprijsvermindering. Dit verzoek aan de huurcommissie moet in overeenstemming zijn met de algemene maatregel van bestuur zoals bedoeld in artikel 16 lid 2 van de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte. Een voorwaarde hierbij is dat de huurder pas een verzoek bij de huurcommissie kan indienen als de verhuurder het gebrek niet heeft verholpen binnen zes weken na de dag volgend op de dag dat de huurder de verhuurder van het gebrek op de hoogte heeft gesteld.
3. Na het verstrijken van de in de voorgaande leden bedoelde termijn van zes maanden kan, voor wat het verleden betreft, geen huurvermindering worden verlangd over een langere periode dan zes maanden, voorafgaande aan het instellen van de vordering of het indienen van het verzoek.
Dit lid stelt dat nadat de termijn van zes maanden, zoals genoemd in de voorgaande leden, is verstreken, er met betrekking tot het verleden geen huurvermindering geëist kan worden voor een periode die langer is dan zes maanden. Deze periode van maximaal zes maanden wordt gerekend direct voorafgaand aan het moment waarop de vordering bij de rechter wordt ingesteld of het verzoek bij de huurcommissie wordt ingediend.