Terug naar bibliotheek
Boek 7. Bijzondere overeenkomsten
Titel 4. Huur
Afdeling 5. Huur van woonruimte
Onderafdeling 2. Huurprijzen en andere vergoedingen
Paragraaf 1. Huurprijzen
Artikel 250

Artikel 250 (Verhoging en verlaging huurprijs woonruimte)

Laatste versie

1. De huurprijs kan op verzoek van de verhuurder worden verhoogd op de wijze voorgeschreven in de artikelen 252, 252a, 252c en 253:

a. gedurende het eerste tijdvak van twaalf maanden na de dag van ingang van de huur ten hoogste eenmaal, en b. telkens tegen het einde van elkaar opvolgende tijdvakken van twaalf maanden na hetzij het ingaan van de onder a bedoelde verhoging, hetzij bij gebreke van zodanige verhoging de dag van ingang van de huur.

2. Een verhoging van de huurprijs krachtens lid 1 is niet mogelijk, zolang er tussen huurder en verhuurder geen overeenstemming is dat de, bij toepassing van de artikelen 12 en 16 van de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte, geconstateerde gebreken ten aanzien van de woonruimte zijn opgeheven.

3. In afwijking van lid 1 kan de huurprijs worden verhoogd tegen het einde van een tijdvak dat even zoveel korter dan twaalf maanden is als het daaraan voorafgaande tijdvak langer dan twaalf maanden is geweest. Het eerste lid onder a en b is voorts niet van toepassing in het geval van artikel 252c onder b.

4. De huurprijs kan op verzoek van de huurder worden verlaagd op de wijze voorgeschreven in de artikelen 252, 252b en 254.

Uitleg in duidelijke taal

1. De huurprijs kan op verzoek van de verhuurder worden verhoogd op de wijze voorgeschreven in de artikelen 252, 252a, 252c en 253:

Dit betekent dat de huurprijs, op initiatief van de verhuurder, kan worden verhoogd. Dit moet gebeuren volgens de methoden die zijn beschreven in de artikelen 252, 252a, 252c en 253 van het Burgerlijk Wetboek.

a. gedurende het eerste tijdvak van twaalf maanden na de dag van ingang van de huur ten hoogste eenmaal, en

Dit houdt in dat de huurprijs gedurende de eerste periode van twaalf maanden, gerekend vanaf de startdatum van de huurovereenkomst, maximaal één keer mag worden verhoogd, en

b. telkens tegen het einde van elkaar opvolgende tijdvakken van twaalf maanden na hetzij het ingaan van de onder a bedoelde verhoging, hetzij bij gebreke van zodanige verhoging de dag van ingang van de huur.

Dit betekent dat vervolgens, steeds aan het einde van opeenvolgende periodes van twaalf maanden, de huurprijs opnieuw verhoogd kan worden. Deze periodes van twaalf maanden worden gerekend vanaf de ingangsdatum van de eerdere verhoging (zoals genoemd onder a), of, als er geen eerdere verhoging heeft plaatsgevonden, vanaf de oorspronkelijke startdatum van de huurovereenkomst.

2. Een verhoging van de huurprijs krachtens lid 1 is niet mogelijk, zolang er tussen huurder en verhuurder geen overeenstemming is dat de, bij toepassing van de artikelen 12 en 16 van de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte, geconstateerde gebreken ten aanzien van de woonruimte zijn opgeheven.

Dit lid stelt dat een huurprijsverhoging op basis van lid 1 niet is toegestaan zolang de huurder en de verhuurder het niet eens zijn geworden dat de gebreken aan de woonruimte zijn verholpen. Deze gebreken moeten zijn vastgesteld conform de artikelen 12 en 16 van de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte.

3. In afwijking van lid 1 kan de huurprijs worden verhoogd tegen het einde van een tijdvak dat even zoveel korter dan twaalf maanden is als het daaraan voorafgaande tijdvak langer dan twaalf maanden is geweest. Het eerste lid onder a en b is voorts niet van toepassing in het geval van artikel 252c onder b.

Dit lid beschrijft een uitzondering op de regel in lid 1. De huurprijs mag worden verhoogd aan het einde van een periode die korter is dan twaalf maanden, op voorwaarde dat de direct daaraan voorafgaande periode navenant langer was dan twaalf maanden. Bovendien zijn de bepalingen van lid 1, onder a en b (over de timing van huurverhogingen), niet van toepassing in de situatie die beschreven wordt in artikel 252c, onderdeel b.

4. De huurprijs kan op verzoek van de huurder worden verlaagd op de wijze voorgeschreven in de artikelen 252, 252b en 254.

Dit betekent dat de huurprijs, op initiatief van de huurder, kan worden verlaagd. Dit moet gebeuren volgens de methoden die zijn beschreven in de artikelen 252, 252b en 254 van het Burgerlijk Wetboek.