Terug naar bibliotheek
Boek 7. Bijzondere overeenkomsten
Titel 4. Huur
Afdeling 4. De overgang van de huur bij overdracht van de verhuurde zaken en het eindigen van de huur
Artikel 231

Artikel 231 (Huurontbinding door rechter of verhuurder)

Laatste versie

1. Ontbinding van een huurovereenkomst met betrekking tot een gebouwde onroerende zaak alsmede een woonwagen in de zin van artikel 235, een standplaats in de zin van artikel 236 en een ligplaats in de zin van artikel 236a op de grond dat de huurder tekortgeschoten is in de nakoming van zijn verplichtingen, kan slechts geschieden door de rechter, behoudens in het geval van lid 2 en van artikel 210.

2. De verhuurder kan de overeenkomst op de voet van artikel 267 van Boek 6 ontbinden op de grond dat door gedragingen in of in de onmiddellijke nabijheid van het gehuurde de openbare orde ernstig is verstoord of ernstige vrees bestaat voor het ontstaan van een zodanige verstoring en het gehuurde deswege op grond van artikel 174a van de Gemeentewet dan wel op grond van een verordening als bedoeld in artikel 174 van die wet is gesloten, door gedragingen in zodanig gebouw in strijd met artikel 2, 3, 10a, eerste lid, aanhef en onder 3°, of 11a van de Opiumwet is gehandeld en het desbetreffende gebouw deswege op grond van artikel 13b van die wet is gesloten, of zodanig gebouw op grond van artikel 17 van de Woningwet is gesloten.

3. Van lid 1 kan niet ten nadele van de huurder worden afgeweken.

Uitleg in duidelijke taal

1. Ontbinding van een huurovereenkomst met betrekking tot een gebouwde onroerende zaak alsmede een woonwagen in de zin van artikel 235, een standplaats in de zin van artikel 236 en een ligplaats in de zin van artikel 236a op de grond dat de huurder tekortgeschoten is in de nakoming van zijn verplichtingen, kan slechts geschieden door de rechter, behoudens in het geval van lid 2 en van artikel 210.

Dit betekent dat de ontbinding van een huurovereenkomst die betrekking heeft op een gebouwde onroerende zaak, alsmede een woonwagen zoals omschreven in artikel 235, een standplaats zoals omschreven in artikel 236, en een ligplaats zoals omschreven in artikel 236a, indien de reden hiervoor is dat de huurder zijn verplichtingen niet is nagekomen (tekortgeschoten is in de nakoming), uitsluitend door de rechter kan plaatsvinden. Uitzonderingen hierop zijn de gevallen die in lid 2 van dit artikel en in artikel 210 worden genoemd.

2. De verhuurder kan de overeenkomst op de voet van artikel 267 van Boek 6 ontbinden op de grond dat door gedragingen in of in de onmiddellijke nabijheid van het gehuurde de openbare orde ernstig is verstoord of ernstige vrees bestaat voor het ontstaan van een zodanige verstoring en het gehuurde deswege op grond van artikel 174a van de Gemeentewet dan wel op grond van een verordening als bedoeld in artikel 174 van die wet is gesloten, door gedragingen in zodanig gebouw in strijd met artikel 2, 3, 10a, eerste lid, aanhef en onder 3°, of 11a van de Opiumwet is gehandeld en het desbetreffende gebouw deswege op grond van artikel 13b van die wet is gesloten, of zodanig gebouw op grond van artikel 17 van de Woningwet is gesloten.

Dit lid bepaalt dat de verhuurder de huurovereenkomst kan ontbinden volgens artikel 267 van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek. Dit is mogelijk indien:

  • door gedragingen in het gehuurde of in de directe omgeving ervan de openbare orde ernstig is verstoord, of er een serieuze angst (ernstige vrees) bestaat dat een dergelijke verstoring zal plaatsvinden, EN het gehuurde om die reden (deswege) gesloten is op basis van artikel 174a van de Gemeentewet of op basis van een verordening zoals bedoeld in artikel 174 van die wet;
  • OF, er in een dergelijk gebouw is gehandeld in strijd met artikel 2, artikel 3, artikel 10a, eerste lid, aanhef en onder 3°, of artikel 11a van de Opiumwet, EN het betreffende gebouw om die reden (deswege) gesloten is op basis van artikel 13b van die wet;
  • OF, een dergelijk gebouw gesloten is op basis van artikel 17 van de Woningwet.

3. Van lid 1 kan niet ten nadele van de huurder worden afgeweken.

Dit betekent dat van de bepaling in lid 1 niet mag worden afgeweken op een manier die nadelig is voor de huurder.