Artikel 48 (Kwitantie, bewijsstuk en opschortingsrecht bij nakoming)
1. De schuldeiser is verplicht voor iedere voldoening een kwitantie af te geven, tenzij uit overeenkomst, gewoonte of billijkheid anders voortvloeit.
2. Indien de schuldeiser een ter zake van de schuld afgegeven bewijsstuk heeft, kan de schuldenaar bij voldoening bovendien de afgifte van dat bewijsstuk vorderen, tenzij de schuldeiser een redelijk belang heeft bij het behoud van het stuk en daarop de nodige aantekening tot bewijs van de bevrijding van de schuldenaar stelt.
3. De schuldenaar kan de nakoming van zijn verbintenis opschorten, indien de schuldeiser niet voldoet aan het voorschrift van het eerste lid.
Uitleg in duidelijke taal
1. De schuldeiser is verplicht voor iedere voldoening een kwitantie af te geven, tenzij uit overeenkomst, gewoonte of billijkheid anders voortvloeit.
Dit betekent letterlijk dat de persoon aan wie betaald moet worden (de schuldeiser) verplicht is om voor elke betaling (voldoening) die hij ontvangt, een bewijs van betaling (kwitantie) af te geven. Deze verplichting geldt niet als er iets anders is afgesproken in een overeenkomst, als het volgens de gewoonte anders gaat, of als de redelijkheid en billijkheid een andere gang van zaken vereisen (anders voortvloeit).
2. Indien de schuldeiser een ter zake van de schuld afgegeven bewijsstuk heeft, kan de schuldenaar bij voldoening bovendien de afgifte van dat bewijsstuk vorderen, tenzij de schuldeiser een redelijk belang heeft bij het behoud van het stuk en daarop de nodige aantekening tot bewijs van de bevrijding van de schuldenaar stelt.
Dit houdt in dat, als de schuldeiser een document bezit dat als bewijs van de schuld dient (een ter zake van de schuld afgegeven bewijsstuk), de persoon die betaalt (de schuldenaar) bij het betalen (voldoening) ook de teruggave (afgifte) van dat bewijsstuk mag eisen (vorderen). Dit geldt echter niet als de schuldeiser een gegronde reden (redelijk belang) heeft om het bewijsstuk te houden en op dat stuk een aantekening maakt waaruit blijkt dat de schuldenaar van zijn schuld is bevrijd (tot bewijs van de bevrijding van de schuldenaar stelt).
3. De schuldenaar kan de nakoming van zijn verbintenis opschorten, indien de schuldeiser niet voldoet aan het voorschrift van het eerste lid.
Dit betekent dat de schuldenaar de uitvoering van zijn verplichting (nakoming van zijn verbintenis) mag uitstellen (opschorten), wanneer de schuldeiser niet handelt volgens de regel die in het eerste lid is genoemd (namelijk het afgeven van een kwitantie).