Artikel 263 (Opschorting eerstpresterende bij vrees niet-nakoming)
1. De partij die verplicht is het eerst te presteren, is niettemin bevoegd de nakoming van haar verbintenis op te schorten, indien na het sluiten van de overeenkomst te harer kennis gekomen omstandigheden haar goede grond geven te vrezen dat de wederpartij haar daartegenover staande verplichtingen niet zal nakomen.
2. In geval er goede grond bestaat te vrezen dat slechts gedeeltelijk of niet behoorlijk zal worden nagekomen, is de opschorting slechts toegelaten voor zover de tekortkoming haar rechtvaardigt.
Uitleg in duidelijke taal
1. De partij die verplicht is het eerst te presteren, is niettemin bevoegd de nakoming van haar verbintenis op te schorten, indien na het sluiten van de overeenkomst te harer kennis gekomen omstandigheden haar goede grond geven te vrezen dat de wederpartij haar daartegenover staande verplichtingen niet zal nakomen.
Dit lid betekent dat de partij die de verplichting heeft om als eerste te presteren, niettemin de bevoegdheid bezit om de nakoming van haar verbintenis op te schorten. Dit mag indien, nadat de overeenkomst is gesloten, er omstandigheden tot haar kennis zijn gekomen die haar goede grond (een gerechtvaardigde reden) verschaffen om te vrezen dat de wederpartij de daartegenover staande verplichtingen niet zal nakomen.
2. In geval er goede grond bestaat te vrezen dat slechts gedeeltelijk of niet behoorlijk zal worden nagekomen, is de opschorting slechts toegelaten voor zover de tekortkoming haar rechtvaardigt.
Dit lid betekent dat indien er goede grond (een gerechtvaardigde reden) bestaat om te vrezen dat de wederpartij slechts gedeeltelijk of niet behoorlijk zal nakomen, de opschorting alleen is toegelaten in de mate waarin de tekortkoming (van de wederpartij) dit rechtvaardigt.