Artikel 253 (Derdenbeding creatie aanvaarding herroeping)
1. Een overeenkomst schept voor een derde het recht een prestatie van een der partijen te vorderen of op andere wijze jegens een van hen een beroep op de overeenkomst te doen, indien de overeenkomst een beding van die strekking inhoudt en de derde dit beding aanvaardt.
2. Tot de aanvaarding kan het beding door degene die het heeft gemaakt, worden herroepen.
3. Een aanvaarding of herroeping van het beding geschiedt door een verklaring, gericht tot een van de beide andere betrokkenen.
4. Is het beding onherroepelijk en jegens de derde om niet gemaakt, dan geldt het als aanvaard, indien het ter kennis van de derde is gekomen en door deze niet onverwijld is afgewezen.
Uitleg in duidelijke taal
1. Een overeenkomst schept voor een derde het recht een prestatie van een der partijen te vorderen of op andere wijze jegens een van hen een beroep op de overeenkomst te doen, indien de overeenkomst een beding van die strekking inhoudt en de derde dit beding aanvaardt.
Dit lid stelt dat een overeenkomst voor een derde het recht kan scheppen om een prestatie te vorderen van een van de partijen bij die overeenkomst, of om op een andere wijze jegens een van hen een beroep op de overeenkomst te doen. Dit is mogelijk indien de overeenkomst een beding van die strekking (dat wil zeggen, een clausule met dat specifieke doel) inhoudt en de derde dit beding aanvaardt.
2. Tot de aanvaarding kan het beding door degene die het heeft gemaakt, worden herroepen.
Dit lid bepaalt dat het beding kan worden herroepen door degene die het beding heeft gemaakt (de partij die het in de overeenkomst heeft opgenomen), zolang de derde het beding nog niet heeft aanvaard.
3. Een aanvaarding of herroeping van het beding geschiedt door een verklaring, gericht tot een van de beide andere betrokkenen.
Dit lid specificeert dat zowel een aanvaarding als een herroeping van het beding plaatsvindt door middel van een verklaring. Deze verklaring moet gericht zijn tot een van de beide andere betrokkenen, oftewel een van de oorspronkelijke partijen bij de overeenkomst.
4. Is het beding onherroepelijk en jegens de derde om niet gemaakt, dan geldt het als aanvaard, indien het ter kennis van de derde is gekomen en door deze niet onverwijld is afgewezen.
Dit lid stelt dat indien het beding onherroepelijk is (niet meer kan worden ingetrokken) en jegens de derde om niet is gemaakt (dat wil zeggen, de derde verkrijgt het recht zonder tegenprestatie), het beding dan als aanvaard geldt. Dit is het geval indien het beding ter kennis van de derde is gekomen (de derde is erover geïnformeerd) en de derde dit beding niet onverwijld (onmiddellijk) heeft afgewezen.
Gerelateerde rechtspraak
ECLI:NL:HR:2003:AM2625
ECLI:NL:HR:2022:1267 - Pensioenplicht werkgever: grenzen na beëindigen uitvoeringsovereenkomst
De Hoge Raad oordeelt dat de plicht tot gelijke behandeling bij toeslagen (art. 58 Pw) op de pensioenuitvoerder rust, niet op de werkgever. De plicht tot het in stand houden van een uitvoeringsovereenkomst (art. 23 Pw) eindigt zodra een werknemer geen pensioen meer opbouwt.
ECLI:NL:HR:2021:1527 - Dozy-clausule leidt tot hoofdelijk schuldenaarschap, niet tot bescherming als derde
Een echtgenoot die via een Dozy-clausule in huwelijkse voorwaarden hoofdelijk aansprakelijk wordt voor gemeenschapsschulden, is een 'schuldenaar'. Deze persoon valt daarom niet onder de bescherming voor 'personen die geen schuldenaar zijn' in het kader van subrogatie (art. 6:151 lid 2 BW).
ECLI:NL:HR:2016:1434 - Uitleg achterstellingsovereenkomst: motiveringsplicht rechter bij ongebruikelijke kwijtschelding
De Hoge Raad vernietigt het oordeel van het hof wegens onvoldoende motivering. Het hof mag de stellingen van een partij, die verklaren waarom een vordering zonder directe tegenprestatie is kwijtgescholden, niet passeren zonder hierop afdoende te responderen.
ECLI:NL:HR:2006:AY8050
ECLI:NL:HR:2023:1145
ECLI:NL:HR:2017:1105 - Zekerheidstelling curator: contractuele bankgarantie versus voldoende belang bij nakoming
Een schuldeiser kan onvoldoende belang hebben bij het afdwingen van een contractueel bedongen bankgarantie, indien de curator die een overeenkomst gestand doet (art. 37 Fw) op een andere wijze al voldoende zekerheid voor de nakoming heeft verschaft. De Hoge Raad laat dit feitelijke oordeel in stand.