Artikel 174 (Risicoaansprakelijkheid voor opstallen)
1. De bezitter van een opstal die niet voldoet aan de eisen die men daaraan in de gegeven omstandigheden mag stellen, en daardoor gevaar voor personen of zaken oplevert, is, wanneer dit gevaar zich verwezenlijkt, aansprakelijk, tenzij aansprakelijkheid op grond van de vorige afdeling zou hebben ontbroken indien hij dit gevaar op het tijdstip van het ontstaan ervan zou hebben gekend.
2. Bij erfpacht rust de aansprakelijkheid op de bezitter van het erfpachtsrecht. Bij openbare wegen en waterstaatswerken rust zij op het overheidslichaam dat moet zorgen dat de weg of het waterstaatswerk in goede staat verkeert, bij kabels en leidingen op de kabel- en leidingbeheerder, behalve voor zover de kabel of leiding zich bevindt in een gebouw of werk en strekt tot toevoer of afvoer ten behoeve van dat gebouw of werk.
3. Bij ondergrondse werken rust de aansprakelijkheid op degene die op het moment van het bekend worden van de schade het werk in de uitoefening van zijn bedrijf gebruikt. Indien na het bekend worden van de schade een ander gebruiker wordt, blijft de aansprakelijkheid rusten op degene die ten tijde van dit bekend worden gebruiker was. Indien de schade is bekend geworden na beëindiging van het gebruik van het ondergrondse werk, rust de aansprakelijkheid op degene die de laatste gebruiker was.
4. Onder opstal in dit artikel worden verstaan gebouwen en werken, die duurzaam met de grond zijn verenigd, hetzij rechtstreeks, hetzij door vereniging met andere gebouwen of werken.
5. Degene die in de openbare registers als eigenaar van de opstal of van de grond staat ingeschreven, wordt vermoed de bezitter van de opstal te zijn.
6. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder openbare weg mede begrepen het weglichaam, alsmede de weguitrusting.
Uitleg in duidelijke taal
1. De bezitter van een opstal die niet voldoet aan de eisen die men daaraan in de gegeven omstandigheden mag stellen, en daardoor gevaar voor personen of zaken oplevert, is, wanneer dit gevaar zich verwezenlijkt, aansprakelijk, tenzij aansprakelijkheid op grond van de vorige afdeling zou hebben ontbroken indien hij dit gevaar op het tijdstip van het ontstaan ervan zou hebben gekend.
Dit betekent dat de bezitter van een opstal die niet voldoet aan de eisen die men daaraan onder de gegeven omstandigheden mag stellen, en die daardoor gevaar voor personen of zaken veroorzaakt, aansprakelijk is op het moment dat dit gevaar zich daadwerkelijk voordoet. Deze aansprakelijkheid geldt echter niet indien de bezitter op grond van de vorige afdeling (betreffende onrechtmatige daad) niet aansprakelijk zou zijn geweest, als hij op het tijdstip van het ontstaan van het gevaar hiervan op de hoogte was geweest.
2. Bij erfpacht rust de aansprakelijkheid op de bezitter van het erfpachtsrecht. Bij openbare wegen en waterstaatswerken rust zij op het overheidslichaam dat moet zorgen dat de weg of het waterstaatswerk in goede staat verkeert, bij kabels en leidingen op de kabel- en leidingbeheerder, behalve voor zover de kabel of leiding zich bevindt in een gebouw of werk en strekt tot toevoer of afvoer ten behoeve van dat gebouw of werk.
- In het geval van erfpacht, rust de aansprakelijkheid op de bezitter van het erfpachtsrecht.
- Voor openbare wegen en waterstaatswerken, rust de aansprakelijkheid op het overheidslichaam dat de plicht heeft te zorgen dat de weg of het waterstaatswerk in goede staat verkeert.
- Voor kabels en leidingen, rust de aansprakelijkheid op de kabel- en leidingbeheerder. Dit geldt niet wanneer de kabel of leiding zich in een gebouw of werk bevindt en dient voor de toevoer of afvoer ten behoeve van dat specifieke gebouw of werk.
3. Bij ondergrondse werken rust de aansprakelijkheid op degene die op het moment van het bekend worden van de schade het werk in de uitoefening van zijn bedrijf gebruikt. Indien na het bekend worden van de schade een ander gebruiker wordt, blijft de aansprakelijkheid rusten op degene die ten tijde van dit bekend worden gebruiker was. Indien de schade is bekend geworden na beëindiging van het gebruik van het ondergrondse werk, rust de aansprakelijkheid op degene die de laatste gebruiker was.
Dit lid bepaalt dat bij ondergrondse werken de aansprakelijkheid ligt bij degene die het werk in de uitoefening van zijn bedrijf gebruikte op het moment dat de schade bekend werd. Mocht er na het bekend worden van de schade een andere gebruiker zijn, dan blijft de aansprakelijkheid rusten op de persoon die gebruiker was op het moment dat de schade bekend werd. Indien de schade pas bekend wordt nadat het gebruik van het ondergrondse werk is gestaakt, dan rust de aansprakelijkheid op de laatste gebruiker.
4. Onder opstal in dit artikel worden verstaan gebouwen en werken, die duurzaam met de grond zijn verenigd, hetzij rechtstreeks, hetzij door vereniging met andere gebouwen of werken.
In dit artikel wordt onder het begrip opstal verstaan: gebouwen en werken die duurzaam met de grond zijn verenigd. Deze vereniging kan rechtstreeks zijn of via een verbinding met andere gebouwen of werken.
5. Degene die in de openbare registers als eigenaar van de opstal of van de grond staat ingeschreven, wordt vermoed de bezitter van de opstal te zijn.
Dit lid stelt dat de persoon die in de openbare registers is ingeschreven als eigenaar van de opstal of van de grond, vermoed wordt de bezitter van de opstal te zijn. Dit is een wettelijk vermoeden.
6. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder openbare weg mede begrepen het weglichaam, alsmede de weguitrusting.
Dit lid verduidelijkt dat wanneer dit artikel spreekt over een openbare weg, hieronder ook het weglichaam en de weguitrusting worden begrepen.
Gerelateerde rechtspraak
ECLI:NL:HR:2019:1278
ECLI:NL:HR:2010:BN6236
ECLI:NL:HR:2014:831
ECLI:NL:HR:2016:2283
ECLI:NL:HR:2010:BM6095
ECLI:NL:HR:2012:BX7487
ECLI:NL:HR:2019:412 - Verjaring bij voortdurende schade: wanneer start de termijn?
Bij voortdurende schade door een gebrekkige opstal (art. 6:174 BW) is de 'schadeveroorzakende gebeurtenis' een voortdurende toestand. De objectieve verjaringstermijn van twintig jaar (art. 3:310 lid 1 BW) begint pas te lopen zodra deze toestand is opgehouden te bestaan.
ECLI:NL:HR:2016:162 - Aansprakelijkheid voor dieren: medebezitter kan andere medebezitter niet aanspreken
De Hoge Raad oordeelt dat de risicoaansprakelijkheid voor dieren (art. 6:179 BW) niet strekt tot bescherming van een medebezitter. Anders dan bij gebrekkige opstallen (Hangmat-arrest), is de medebezitter van een dier medeverantwoordelijk voor het kenbare gevaar. Dit geldt ook voor bedrijfsmatige medegebruikers (art. 6:181 BW).