Artikel 170 (Aansprakelijkheid werkgever fout ondergeschikte)
1. Voor schade, aan een derde toegebracht door een fout van een ondergeschikte, is degene in wiens dienst de ondergeschikte zijn taak vervult aansprakelijk, indien de kans op de fout door de opdracht tot het verrichten van deze taak is vergroot en degene in wiens dienst hij stond, uit hoofde van hun desbetreffende rechtsbetrekking zeggenschap had over de gedragingen waarin de fout was gelegen.
2. Stond de ondergeschikte in dienst van een natuurlijke persoon en was hij niet werkzaam voor een beroep of bedrijf van deze persoon, dan is deze slechts aansprakelijk, indien de ondergeschikte bij het begaan van de fout handelde ter vervulling van de hem opgedragen taak.
3. Zijn de ondergeschikte en degene in wiens dienst hij stond, beiden voor de schade aansprakelijk, dan behoeft de ondergeschikte in hun onderlinge verhouding niet in de schadevergoeding bij te dragen, tenzij de schade een gevolg is van zijn opzet of bewuste roekeloosheid. Uit de omstandigheden van het geval, mede gelet op de aard van hun verhouding, kan anders voortvloeien dan in de vorige zin is bepaald.
Uitleg in duidelijke taal
1. Voor schade, aan een derde toegebracht door een fout van een ondergeschikte, is degene in wiens dienst de ondergeschikte zijn taak vervult aansprakelijk, indien de kans op de fout door de opdracht tot het verrichten van deze taak is vergroot en degene in wiens dienst hij stond, uit hoofde van hun desbetreffende rechtsbetrekking zeggenschap had over de gedragingen waarin de fout was gelegen.
Dit betekent letterlijk: De persoon of entiteit in wiens dienst een ondergeschikte werkt (de werkgever), is aansprakelijk voor schade die door een fout van die ondergeschikte aan een derde wordt toegebracht. Deze aansprakelijkheid geldt onder twee voorwaarden: ten eerste moet de kans op het maken van de fout vergroot zijn door de taak die de ondergeschikte moest uitvoeren. Ten tweede moet de werkgever, op basis van hun juridische relatie (zoals een arbeidsovereenkomst), zeggenschap hebben gehad over de specifieke gedragingen van de ondergeschikte die tot de fout hebben geleid.
2. Stond de ondergeschikte in dienst van een natuurlijke persoon en was hij niet werkzaam voor een beroep of bedrijf van deze persoon, dan is deze slechts aansprakelijk, indien de ondergeschikte bij het begaan van de fout handelde ter vervulling van de hem opgedragen taak.
Dit betekent letterlijk: Indien de ondergeschikte in dienst was van een natuurlijke persoon (een individu, geen bedrijf) en de werkzaamheden niet uitvoerde in het kader van een beroep of bedrijf van deze persoon (bijvoorbeeld een huishoudelijke hulp), dan is deze natuurlijke persoon alleen aansprakelijk. De voorwaarde voor deze aansprakelijkheid is dat de ondergeschikte de fout maakte terwijl hij bezig was met het uitvoeren van de taak die hem was opgedragen.
3. Zijn de ondergeschikte en degene in wiens dienst hij stond, beiden voor de schade aansprakelijk, dan behoeft de ondergeschikte in hun onderlinge verhouding niet in de schadevergoeding bij te dragen, tenzij de schade een gevolg is van zijn opzet of bewuste roekeloosheid. Uit de omstandigheden van het geval, mede gelet op de aard van hun verhouding, kan anders voortvloeien dan in de vorige zin is bepaald.
Dit betekent letterlijk: Als zowel de ondergeschikte als de werkgever (degene in wiens dienst hij stond) aansprakelijk zijn voor de schade, hoeft de ondergeschikte in hun interne relatie (onderlinge verhouding) in beginsel niet mee te betalen aan de schadevergoeding. Een uitzondering hierop is wanneer de schade is veroorzaakt door opzet of bewuste roekeloosheid van de ondergeschikte. De laatste zin stelt dat de specifieke omstandigheden van de situatie, en de aard van de relatie tussen werkgever en ondergeschikte, kunnen leiden tot een andere verdeling van de bijdrageplicht dan de hoofdregel die in de voorgaande zin is genoemd.
Gerelateerde rechtspraak
ECLI:NL:HR:2004:AO7721 - Hoge Raad - 8 juli 2004
ECLI:NL:HR:2017:1345 - Aansprakelijkheid inlener voor fout uitgeleende werknemer en de ruime opvatting van ondergeschiktheid - 13 juli 2017
De Hoge Raad verduidelijkt dat voor werkgeversaansprakelijkheid (art. 6:170 BW) de zeggenschap over het oproepen en inzetten van een uitgeleende werknemer volstaat voor 'ondergeschiktheid'. De onrechtmatigheid van de werknemersfout moet echter zorgvuldig worden beoordeeld, zonder het enkele feit van schade doorslaggevend te laten zijn.
ECLI:NL:HR:2005:AR5213 - Hoge Raad - 17 maart 2005
ECLI:NL:HR:2002:AD7329 - Hoge Raad - 24 januari 2002
ECLI:NL:RBDHA:2024:5999 - Rechtbank Den Haag - 17 april 2024
ECLI:NL:HR:2014:766 - VEB/Deloitte: Collectieve stuiting van verjaring door een belangenorganisatie - 27 maart 2014
Een belangenorganisatie (art. 3:305a BW) kan de verjaring van vorderingen tot schadevergoeding van de achterban stuiten door een schriftelijke aanmaning (art. 3:317 lid 1 BW). Deze bevoegdheid past binnen het doel van effectieve en efficiënte rechtsbescherming van de collectieve actie.
ECLI:NL:HR:2010:BN6241 - Verjaring: daadwerkelijke bekendheid en de onderzoeksplicht van de benadeelde - 2 december 2010
De vijfjarige verjaringstermijn van artikel 3:310 lid 1 BW vereist daadwerkelijke bekendheid met de schade en de aansprakelijke persoon. Een benadeelde kan zich echter niet beroepen op onbekendheid met de aansprakelijke persoon als diens identiteit met een eenvoudig en redelijkerwijs te verlangen onderzoek vastgesteld had kunnen worden.
ECLI:NL:GHSHE:2024:2798 - Gerechtshof 's-Hertogenbosch - 2 september 2024
ECLI:NL:HR:2009:BJ6020 - Hoge Raad - 29 oktober 2009
ECLI:NL:HR:2017:311 - Aansprakelijkheid franchisegever voor zelf opgestelde, foutieve omzetprognose - 23 februari 2017
Een franchisegever die zelf een omzetprognose opstelt, handelt onrechtmatig als daarin fouten staan die door zijn eigen onzorgvuldigheid zijn veroorzaakt. Anders dan bij een door een derde opgesteld rapport (Paalman/Lampenier), is wetenschap van de fouten voor aansprakelijkheid dan niet vereist.