Artikel 157 (Gevolgen schuldoverneming nevenrechten zekerheden voorrechten)
1. De bij de vordering behorende nevenrechten worden na het tijdstip van de overgang tegen de nieuwe in plaats van tegen de oude schuldenaar uitgeoefend.
2. Tot zekerheid van de overgegane schuld strekkende rechten van pand en hypotheek op een aan een der partijen toebehorend goed blijven bestaan; die op een niet aan partijen toebehorend goed en rechten uit borgtocht gaan door de overgang teniet, tenzij de pand- of hypotheekgever of borg tevoren in handhaving heeft toegestemd.
3. Voorrechten op bepaalde goederen waarop de schuldeiser niet tevens een verhaalsrecht jegens derden heeft, gaan door de overgang teniet, tenzij de schuldoverneming plaatsvindt ter uitvoering van de overdracht van een onderneming waartoe ook het goed waarop het voorrecht rust, behoort. Voorrechten op het vermogen van de schuldenaar gelden na de overgang als voorrechten op het vermogen van de nieuwe schuldenaar.
4. Bedongen rechten en boeten, alsmede dwangsommen die vóór de overgang aan de schuldenaar werden opgelegd, worden door de nieuwe in plaats van door de oude schuldenaar verschuldigd, voor zover zij na het tijdstip van de overgang zijn opeisbaar geworden of verbeurd.
Uitleg in duidelijke taal
1. De bij de vordering behorende nevenrechten worden na het tijdstip van de overgang tegen de nieuwe in plaats van tegen de oude schuldenaar uitgeoefend.
Dit lid bepaalt dat de bij de vordering behorende nevenrechten na het tijdstip van de overgang van de schuld, tegen de nieuwe schuldenaar worden uitgeoefend in plaats van tegen de oude schuldenaar.
2. Tot zekerheid van de overgegane schuld strekkende rechten van pand en hypotheek op een aan een der partijen toebehorend goed blijven bestaan; die op een niet aan partijen toebehorend goed en rechten uit borgtocht gaan door de overgang teniet, tenzij de pand- of hypotheekgever of borg tevoren in handhaving heeft toegestemd.
Dit lid bepaalt dat rechten van pand en hypotheek die strekken tot zekerheid van de overgegane schuld en die rusten op een goed dat aan een der partijen toebehoort, blijven bestaan. Echter, dergelijke rechten op een goed dat niet aan partijen toebehoort, en rechten uit borgtocht, gaan door de overgang teniet, tenzij de pand- of hypotheekgever of de borg tevoren in handhaving van die rechten heeft toegestemd.
3. Voorrechten op bepaalde goederen waarop de schuldeiser niet tevens een verhaalsrecht jegens derden heeft, gaan door de overgang teniet, tenzij de schuldoverneming plaatsvindt ter uitvoering van de overdracht van een onderneming waartoe ook het goed waarop het voorrecht rust, behoort. Voorrechten op het vermogen van de schuldenaar gelden na de overgang als voorrechten op het vermogen van de nieuwe schuldenaar.
Dit lid bepaalt dat voorrechten op bepaalde goederen waarop de schuldeiser niet tevens een verhaalsrecht jegens derden heeft, door de overgang tenietgaan, tenzij de schuldoverneming plaatsvindt ter uitvoering van de overdracht van een onderneming waartoe ook het goed waarop het voorrecht rust, behoort. Voorrechten op het vermogen van de schuldenaar gelden na de overgang als voorrechten op het vermogen van de nieuwe schuldenaar.
4. Bedongen rechten en boeten, alsmede dwangsommen die vóór de overgang aan de schuldenaar werden opgelegd, worden door de nieuwe in plaats van door de oude schuldenaar verschuldigd, voor zover zij na het tijdstip van de overgang zijn opeisbaar geworden of verbeurd.
Dit lid stelt dat bedongen rechten (contractueel afgesproken rechten) en boeten, alsmede dwangsommen die vóór de overgang aan de schuldenaar werden opgelegd, door de nieuwe schuldenaar verschuldigd worden in plaats van door de oude schuldenaar. Dit geldt echter alleen voor zover zij na het tijdstip van de overgang opeisbaar zijn geworden of verbeurd.