Terug naar bibliotheek
Boek 6. Algemeen gedeelte van het verbintenissenrecht
Titel 1. Verbintenissen in het algemeen
Afdeling 12. Verrekening
Artikel 139

Artikel 139 (Gevolgen verrekening voor borg en derde)

Laatste versie

1. De borg en degene wiens goed voor de schuld van een ander verbonden is, kunnen de opschorting van hun aansprakelijkheid inroepen, voor zover de schuldeiser bevoegd is zijn vordering met een opeisbare schuld aan de schuldenaar te verrekenen.

2. Zij kunnen de bevrijding van hun aansprakelijkheid inroepen, voor zover de schuldeiser een bevoegdheid tot verrekening met een schuld aan de schuldenaar heeft doen verloren gaan, tenzij hij daartoe een redelijke grond had of hem geen schuld treft.

Uitleg in duidelijke taal

1. De borg en degene wiens goed voor de schuld van een ander verbonden is, kunnen de opschorting van hun aansprakelijkheid inroepen, voor zover de schuldeiser bevoegd is zijn vordering met een opeisbare schuld aan de schuldenaar te verrekenen.

Dit betekent dat de borg en de persoon wiens goed voor de schuld van een ander verbonden is, de opschorting van hun aansprakelijkheid kunnen inroepen. Zij kunnen dit doen voor zover de schuldeiser bevoegd is zijn vordering te verrekenen met een opeisbare schuld die hij aan de schuldenaar heeft.

2. Zij kunnen de bevrijding van hun aansprakelijkheid inroepen, voor zover de schuldeiser een bevoegdheid tot verrekening met een schuld aan de schuldenaar heeft doen verloren gaan, tenzij hij daartoe een redelijke grond had of hem geen schuld treft.

Dit houdt in dat zij (de borg en de in lid 1 genoemde persoon wiens goed verbonden is) de bevrijding van hun aansprakelijkheid kunnen inroepen. Dit recht bestaat voor zover de schuldeiser een bevoegdheid tot verrekening met een schuld aan de schuldenaar heeft doen verloren gaan. Echter, dit recht op bevrijding geldt niet (tenzij) als de schuldeiser voor het verloren laten gaan van die bevoegdheid een redelijke grond had, of als hem (de schuldeiser) daarvoor geen schuld treft.