Terug naar bibliotheek
Boek 6. Algemeen gedeelte van het verbintenissenrecht
Titel 1. Verbintenissen in het algemeen
Afdeling 10. Wettelijke verplichtingen tot schadevergoeding
Artikel 108

Artikel 108 (Vergoeding overlijdensschade nabestaanden)

Laatste versie

1. Indien iemand ten gevolge van een gebeurtenis waarvoor een ander jegens hem aansprakelijk is overlijdt, is die ander verplicht tot vergoeding van schade door het derven van levensonderhoud:

a. aan de niet van tafel en bed gescheiden echtgenoot, de geregistreerde partner en de minderjarige kinderen van de overledene, tot ten minste het bedrag van het hun krachtens de wet verschuldigde levensonderhoud; b. aan andere bloed- of aanverwanten van de overledene, mits deze reeds ten tijde van het overlijden geheel of ten dele in hun levensonderhoud voorzag of daartoe krachtens rechterlijke uitspraak verplicht was; c. aan degenen die reeds vóór de gebeurtenis waarop de aansprakelijkheid berust, met de overledene in gezinsverband samenwoonden en in wier levensonderhoud hij geheel of voor een groot deel voorzag, voor zover aannemelijk is dat een en ander zonder het overlijden zou zijn voortgezet en zij redelijkerwijze niet voldoende in hun levensonderhoud kunnen voorzien; d. aan degene die met de overledene in gezinsverband samenwoonde en in wiens levensonderhoud de overledene bijdroeg door het doen van de gemeenschappelijke huishouding, voor zover hij schade lijdt doordat na het overlijden op andere wijze in de gang van deze huishouding moet worden voorzien.

2. Bovendien is de aansprakelijke verplicht aan degene te wiens laste de kosten van lijkbezorging zijn gekomen, deze kosten te vergoeden, voor zover zij in overeenstemming zijn met de omstandigheden van de overledene.

3. Voorts is de aansprakelijke verplicht tot vergoeding van een bij of krachtens algemene maatregel van bestuur vast te stellen bedrag of bedragen voor nadeel dat niet in vermogensschade bestaat, geleden door de in lid 4 genoemde naasten als gevolg van het overlijden.

4. De naasten, bedoeld in lid 3, zijn:

a. de ten tijde van de gebeurtenis niet van tafel en bed gescheiden echtgenoot of geregistreerde partner van de overledene; b. de levensgezel van de overledene, die ten tijde van de gebeurtenis duurzaam met deze een gemeenschappelijke huishouding voert; c. degene die ten tijde van de gebeurtenis ouder van de overledene is; d. degene die ten tijde van de gebeurtenis het kind van de overledene is; e. degene die ten tijde van de gebeurtenis duurzaam in gezinsverband de zorg voor de overledene heeft; f. degene voor wie de overledene ten tijde van de gebeurtenis duurzaam in gezinsverband de zorg heeft; g. een andere persoon die ten tijde van de gebeurtenis in een zodanige nauwe persoonlijke relatie tot de overledene staat, dat uit de eisen van redelijkheid en billijkheid voortvloeit dat hij voor de toepassing van lid 3 als naaste wordt aangemerkt.

5. Hij die krachtens de vorige leden tot schadevergoeding wordt aangesproken, kan hetzelfde verweer voeren, dat hem tegenover de overledene zou hebben ten dienste gestaan.

6. Geen recht op vergoeding van de in lid 3 bedoelde schade bestaat, voor zover de rechthebbende op grond van dezelfde gebeurtenis reeds een vergoeding uit hoofde van artikel 107 lid 1 onder b heeft ontvangen.

Uitleg in duidelijke taal

1. Indien iemand ten gevolge van een gebeurtenis waarvoor een ander jegens hem aansprakelijk is overlijdt, is die ander verplicht tot vergoeding van schade door het derven van levensonderhoud:

Dit lid stelt dat als een persoon overlijdt als gevolg van een gebeurtenis waarvoor een andere persoon jegens de overledene aansprakelijk is, die andere persoon verplicht is tot het vergoeden van schade die ontstaat door het mislopen (derven) van levensonderhoud.

a. aan de niet van tafel en bed gescheiden echtgenoot, de geregistreerde partner en de minderjarige kinderen van de overledene, tot ten minste het bedrag van het hun krachtens de wet verschuldigde levensonderhoud;

Deze verplichting tot schadevergoeding voor het derven van levensonderhoud geldt specifiek voor: de echtgenoot die niet van tafel en bed gescheiden is, de geregistreerde partner, en de minderjarige kinderen van de overledene. De vergoeding moet ten minste gelijk zijn aan het bedrag aan levensonderhoud dat zij op grond van (krachtens) de wet rechtens dienden te ontvangen.

b. aan andere bloed- of aanverwanten van de overledene, mits deze reeds ten tijde van het overlijden geheel of ten dele in hun levensonderhoud voorzag of daartoe krachtens rechterlijke uitspraak verplicht was;

Deze verplichting geldt ook voor andere bloedverwanten of aanverwanten van de overledene, op voorwaarde dat (mits) de overledene op het moment van overlijden al geheel of gedeeltelijk (ten dele) in hun levensonderhoud voorzag, of hiertoe verplicht was op basis van (krachtens) een rechterlijke uitspraak.

c. aan degenen die reeds vóór de gebeurtenis waarop de aansprakelijkheid berust, met de overledene in gezinsverband samenwoonden en in wier levensonderhoud hij geheel of voor een groot deel voorzag, voor zover aannemelijk is dat een en ander zonder het overlijden zou zijn voortgezet en zij redelijkerwijze niet voldoende in hun levensonderhoud kunnen voorzien;

Verder geldt de verplichting voor personen die al vóór de gebeurtenis die de aansprakelijkheid veroorzaakte, met de overledene in gezinsverband samenwoonden en in wier levensonderhoud de overledene geheel of voor een groot deel voorzag. Dit is van toepassing voor zover het aannemelijk is dat deze situatie zonder het overlijden zou zijn blijven bestaan en zij redelijkerwijs niet zelf voldoende in hun eigen levensonderhoud kunnen voorzien.

d. aan degene die met de overledene in gezinsverband samenwoonde en in wiens levensonderhoud de overledene bijdroeg door het doen van de gemeenschappelijke huishouding, voor zover hij schade lijdt doordat na het overlijden op andere wijze in de gang van deze huishouding moet worden voorzien.

De verplichting tot schadevergoeding is er ook voor de persoon die met de overledene in gezinsverband samenwoonde en aan wiens levensonderhoud de overledene bijdroeg door het voeren van de gemeenschappelijke huishouding. Dit geldt voor zover deze persoon schade lijdt omdat na het overlijden op een andere manier in de voortzetting (gang) van deze huishouding moet worden voorzien.

2. Bovendien is de aansprakelijke verplicht aan degene te wiens laste de kosten van lijkbezorging zijn gekomen, deze kosten te vergoeden, voor zover zij in overeenstemming zijn met de omstandigheden van de overledene.

Dit lid voegt toe dat de aansprakelijke persoon ook verplicht is de kosten van de lijkbezorging te vergoeden aan de persoon die deze kosten heeft betaald (te wiens laste ... zijn gekomen). Deze vergoeding is beperkt tot het bedrag dat passend is gezien de omstandigheden van de overledene.

3. Voorts is de aansprakelijke verplicht tot vergoeding van een bij of krachtens algemene maatregel van bestuur vast te stellen bedrag of bedragen voor nadeel dat niet in vermogensschade bestaat, geleden door de in lid 4 genoemde naasten als gevolg van het overlijden.

Daarnaast is de aansprakelijke persoon verplicht tot het vergoeden van een bedrag (of bedragen) voor nadeel dat niet uit vermogensschade bestaat (immateriële schade, ook wel affectieschade). Dit bedrag wordt vastgesteld bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur. Deze vergoeding is voor de naasten die in lid 4 worden genoemd en die dit nadeel hebben geleden als gevolg van het overlijden.

4. De naasten, bedoeld in lid 3, zijn:

Dit lid specificeert welke personen als naasten worden beschouwd in de context van lid 3.

a. de ten tijde van de gebeurtenis niet van tafel en bed gescheiden echtgenoot of geregistreerde partner van de overledene;

Dit betreft de echtgenoot of geregistreerde partner van de overledene die op het moment van de gebeurtenis niet van tafel en bed gescheiden was.

b. de levensgezel van de overledene, die ten tijde van de gebeurtenis duurzaam met deze een gemeenschappelijke huishouding voert;

Dit betreft de levensgezel van de overledene die op het moment van de gebeurtenis een duurzame gemeenschappelijke huishouding voerde met de overledene.

c. degene die ten tijde van de gebeurtenis ouder van de overledene is;

Dit betreft de persoon die op het moment van de gebeurtenis een ouder van de overledene was.

d. degene die ten tijde van de gebeurtenis het kind van de overledene is;

Dit betreft de persoon die op het moment van de gebeurtenis een kind van de overledene was.

e. degene die ten tijde van de gebeurtenis duurzaam in gezinsverband de zorg voor de overledene heeft;

Dit betreft de persoon die op het moment van de gebeurtenis duurzaam in gezinsverband de zorg voor de overledene droeg.

f. degene voor wie de overledene ten tijde van de gebeurtenis duurzaam in gezinsverband de zorg heeft;

Dit betreft de persoon voor wie de overledene op het moment van de gebeurtenis duurzaam in gezinsverband de zorg droeg.

g. een andere persoon die ten tijde van de gebeurtenis in een zodanige nauwe persoonlijke relatie tot de overledene staat, dat uit de eisen van redelijkheid en billijkheid voortvloeit dat hij voor de toepassing van lid 3 als naaste wordt aangemerkt.

Dit betreft een andere persoon die op het moment van de gebeurtenis een dusdanig nauwe persoonlijke relatie met de overledene had, dat het volgens de eisen van redelijkheid en billijkheid logisch (voortvloeit) is dat deze persoon voor de toepassing van lid 3 als naaste wordt beschouwd (aangemerkt).

5. Hij die krachtens de vorige leden tot schadevergoeding wordt aangesproken, kan hetzelfde verweer voeren, dat hem tegenover de overledene zou hebben ten dienste gestaan.

Dit lid bepaalt dat de persoon die op grond van (krachtens) de voorgaande leden wordt aangesproken om schadevergoeding te betalen, dezelfde verweren mag gebruiken die hij ook tegenover de overledene zelf had kunnen aanvoeren (zou hebben ten dienste gestaan).

6. Geen recht op vergoeding van de in lid 3 bedoelde schade bestaat, voor zover de rechthebbende op grond van dezelfde gebeurtenis reeds een vergoeding uit hoofde van artikel 107 lid 1 onder b heeft ontvangen.

Dit lid stelt dat er geen recht is op vergoeding van de schade zoals omschreven in lid 3 (affectieschade), indien en voor zover de persoon die recht heeft op deze vergoeding (de rechthebbende) vanwege dezelfde gebeurtenis al een vergoeding heeft gekregen op basis van (uit hoofde van) artikel 107, lid 1, onderdeel b (wat affectieschade bij ernstig en blijvend letsel betreft).

Gerelateerde rechtspraak

Hoge Raad864x keer aangehaald in latere zaken

ECLI:NL:HR:2019:793

ECLI:NL:HR:2019:79328 mei 2019Dit wetsartikel wordt 4 keer genoemd in deze uitspraak
Hoge Raad265x keer aangehaald in latere zaken

ECLI:NL:HR:2002:AD5356

ECLI:NL:HR:2002:AD535622 februari 2002Dit wetsartikel wordt 4 keer genoemd in deze uitspraak
Civiel RechtLetselschaderecht, Verbintenissenrecht, Verzekeringsrecht
Hoge Raad235x keer aangehaald in latere zaken

ECLI:NL:HR:2022:958 - Hoge Raad preciseert en verruimt criteria voor toekenning van shockschade

ECLI:NL:HR:2022:95828 juni 2022Dit wetsartikel wordt 2 keer genoemd in deze uitspraak

De Hoge Raad stapt af van de strikte eisen voor shockschade. De onrechtmatigheid wordt beoordeeld aan de hand van gezichtspunten, en een in de psychiatrie erkend ziektebeeld is niet langer vereist; objectief vastgesteld geestelijk letsel volstaat voor vergoeding.

Civiel RechtLetselschaderecht, Verbintenissenrecht
StrafrechtMaterieel Strafrecht, Strafprocesrecht
Hoge Raad81x keer aangehaald in latere zaken

ECLI:NL:HR:2009:BI8583

ECLI:NL:HR:2009:BI85839 oktober 2009Dit wetsartikel wordt 5 keer genoemd in deze uitspraak
Civiel RechtVerbintenissenrecht, Letselschaderecht, Verzekeringsrecht
Hoge Raad72x keer aangehaald in latere zaken

ECLI:NL:HR:2016:2241 - Shockschade: vaststelling recht versus motivering hoogte van de vergoeding

ECLI:NL:HR:2016:22414 oktober 2016Dit wetsartikel wordt 2 keer genoemd in deze uitspraak

De Hoge Raad bevestigt dat recht op shockschade bestaat bij een medisch vastgesteld ziektebeeld na directe confrontatie. De rechter moet de hoogte van de schadevergoeding echter toereikend motiveren, zeker bij betwisting, en kan niet volstaan met algemene verwijzingen naar de ernst van het feit.

Civiel RechtLetselschaderecht
StrafrechtStrafprocesrecht, Materieel Strafrecht
Hoge Raad51x keer aangehaald in latere zaken

ECLI:NL:HR:2013:BZ1721

ECLI:NL:HR:2013:BZ17217 juni 2013Dit wetsartikel wordt 1 keer genoemd in deze uitspraak
Civiel RechtArbeidsrecht, Letselschaderecht, Verbintenissenrecht, Burgerlijk Procesrecht
Hoge Raad39x keer aangehaald in latere zaken

ECLI:NL:HR:2010:BM7808

ECLI:NL:HR:2010:BM78081 oktober 2010Dit wetsartikel wordt 1 keer genoemd in deze uitspraak
Hoge Raad25x keer aangehaald in latere zaken

ECLI:NL:HR:2019:829 - Vaarongeval Vinkeveense Plassen: De Toepassing van Roekeloosheid op het Water

ECLI:NL:HR:2019:82928 mei 2019Dit wetsartikel wordt 5 keer genoemd in deze uitspraak

De Hoge Raad bevestigt dat een combinatie van gedragingen, zoals varen onder invloed, zonder verlichting en met fors overschreden snelheid, kan leiden tot de zwaarste vorm van schuld: roekeloosheid. Dit geldt ook buiten het wegverkeer, in dit geval bij een fataal vaarongeval.

StrafrechtMaterieel Strafrecht, Strafprocesrecht
Civiel RechtLetselschaderecht
Hoge Raad28x keer aangehaald in latere zaken

ECLI:NL:HR:2009:BH0180

ECLI:NL:HR:2009:BH018031 maart 2009Dit wetsartikel wordt 1 keer genoemd in deze uitspraak
StrafrechtMaterieel Strafrecht, Strafprocesrecht
Civiel RechtLetselschaderecht
Hoge Raad26x keer aangehaald in latere zaken

ECLI:NL:HR:2006:AU6092

ECLI:NL:HR:2006:AU609231 maart 2006Dit wetsartikel wordt 2 keer genoemd in deze uitspraak
Civiel RechtArbeidsrecht, Verbintenissenrecht, Letselschaderecht