Artikel 75 (Uitoefening erfdienstbaarheid eigenaar heersend erf)
1. De eigenaar van het heersende erf is bevoegd om op zijn kosten op het dienende erf alles te verrichten wat voor de uitoefening van de erfdienstbaarheid noodzakelijk is.
2. Hij is eveneens bevoegd om op zijn kosten op het dienende erf gebouwen, werken en beplantingen aan te brengen, die voor de uitoefening van de erfdienstbaarheid noodzakelijk zijn.
3. Hij is verplicht het door hem op het dienende erf aangebrachte te onderhouden, voor zover dit in het belang van het dienende erf nodig is; hij is bevoegd het weg te nemen, mits hij het erf in de oude toestand terugbrengt.
4. De eigenaar van het dienende erf heeft geen recht van gebruik van de gebouwen, werken en beplantingen, die daarop door de eigenaar van het heersende erf rechtmatig zijn aangebracht.
5. In de akte van vestiging kan van de vorige leden worden afgeweken.
6. In geval van mandeligheid zijn in plaats van de leden 3 en 4 de uit dien hoofde geldende regels van toepassing.
Uitleg in duidelijke taal
1. De eigenaar van het heersende erf is bevoegd om op zijn kosten op het dienende erf alles te verrichten wat voor de uitoefening van de erfdienstbaarheid noodzakelijk is.
Dit lid bepaalt dat de eigenaar
van het heersende erf
bevoegd
is om, op zijn kosten
, op het dienende erf
alle handelingen te verrichten
die noodzakelijk
zijn voor de uitoefening van de erfdienstbaarheid
.
2. Hij is eveneens bevoegd om op zijn kosten op het dienende erf gebouwen, werken en beplantingen aan te brengen, die voor de uitoefening van de erfdienstbaarheid noodzakelijk zijn.
Dit betekent dat de eigenaar
van het heersende erf
ook bevoegd
is om, op zijn kosten
, op het dienende erf
gebouwen, werken en beplantingen aan te brengen
die noodzakelijk
zijn voor de uitoefening van de erfdienstbaarheid
.
3. Hij is verplicht het door hem op het dienende erf aangebrachte te onderhouden, voor zover dit in het belang van het dienende erf nodig is; hij is bevoegd het weg te nemen, mits hij het erf in de oude toestand terugbrengt.
Dit lid stelt dat de eigenaar
van het heersende erf
verplicht
is om datgene wat hij op het dienende erf
heeft aangebracht
te onderhouden
, maar alleen voor zover dit noodzakelijk
is in het belang van het dienende erf
. Daarnaast is hij bevoegd
om het aangebrachte weg te nemen
, op voorwaarde dat hij het dienende erf
in de oude toestand terugbrengt
.
4. De eigenaar van het dienende erf heeft geen recht van gebruik van de gebouwen, werken en beplantingen, die daarop door de eigenaar van het heersende erf rechtmatig zijn aangebracht.
Dit betekent dat de eigenaar
van het dienende erf
geen recht van gebruik
heeft van de gebouwen, werken en beplantingen
die door de eigenaar
van het heersende erf
rechtmatig zijn aangebracht
op het dienende erf
.
5. In de akte van vestiging kan van de vorige leden worden afgeweken.
Dit lid bepaalt dat in de akte van vestiging
van de erfdienstbaarheid afspraken gemaakt kunnen worden die afwijken van de bepalingen in de leden 1 tot en met 4.
6. In geval van mandeligheid zijn in plaats van de leden 3 en 4 de uit dien hoofde geldende regels van toepassing.
Dit lid geeft aan dat wanneer er sprake is van mandeligheid
, de regels die voortvloeien uit mandeligheid
(uit dien hoofde geldende regels
) van toepassing zijn in plaats van de bepalingen in lid 3 en lid 4 van dit artikel.