Burgerlijk Wetboek Boek 4

1. Na het overlijden van de legitimaris komen zijn bevoegdheden toe aan hen die tot zijn nalatenschap gerechtigd zijn.

Dit lid bepaalt dat wanneer de legitimaris (de persoon die recht heeft op een legitieme portie) is overleden, de bevoegdheden die hij had met betrekking tot die legitieme portie, overgaan op de personen die gerechtigd zijn tot zijn nalatenschap (zijn erfgenamen).

2. In het geval van faillissement van de legitimaris of het ten aanzien van hem van toepassing verklaren van de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen kunnen zijn bevoegdheden worden uitgeoefend door de curator in het faillissement onderscheidenlijk de bewindvoerder in de schuldsaneringsregeling.

Dit lid stelt dat indien de legitimaris failliet wordt verklaard, of als de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen op hem van toepassing wordt verklaard, zijn bevoegdheden met betrekking tot de legitieme portie kunnen worden uitgeoefend. Deze uitoefening geschiedt dan door de curator, in het geval van faillissement, of respectievelijk door de bewindvoerder, in het geval van de schuldsaneringsregeling.

3. De bevoegdheden van een legitimaris kunnen slechts tezamen met zijn erfdeel worden overgedragen.

Dit lid geeft aan dat de bevoegdheden die een legitimaris heeft, uitsluitend samen (tezamen) met zijn erfdeel kunnen worden overgedragen aan een ander. Een losse overdracht van enkel de bevoegdheden, zonder het erfdeel, is dus niet mogelijk.