Terug naar bibliotheek
Boek 4. Erfrecht
Titel 4. Uiterste willen
Afdeling 3. Legitieme portie
Paragraaf 3. Het geldend maken van de legitieme portie
Artikel 90

Artikel 90 (Inkorting gift legitieme portie)

Laatste versie

1. Inkorting van een gift geschiedt door een verklaring aan de begiftigde. Deze is verplicht de waarde van het ingekorte gedeelte van de gift aan de legitimaris te vergoeden, voor zover dit niet, alle omstandigheden in aanmerking genomen, onredelijk is.

2. Een gift kan niet worden ingekort voor zover zij in mindering van de legitieme portie van een mede-legitimaris komt.

3. De bevoegdheid van een legitimaris tot inkorting van een gift vervalt na verloop van een hem daarvoor door de begiftigde gestelde redelijke termijn, en uiterlijk vijf jaren na het overlijden van de erflater.

Uitleg in duidelijke taal

1. Inkorting van een gift geschiedt door een verklaring aan de begiftigde. Deze is verplicht de waarde van het ingekorte gedeelte van de gift aan de legitimaris te vergoeden, voor zover dit niet, alle omstandigheden in aanmerking genomen, onredelijk is.

Dit betekent letterlijk: De inkorting van een gift vindt plaats (geschiedt) door middel van een verklaring die gericht is aan de begiftigde (de ontvanger van de gift). De begiftigde is vervolgens verplicht om de waarde van het ingekorte gedeelte van de gift aan de legitimaris (degene met recht op een legitieme portie) te vergoeden (terugbetalen). Deze verplichting tot vergoeding geldt echter niet indien dit, nadat alle omstandigheden in overweging zijn genomen (in aanmerking genomen), als onredelijk wordt beschouwd.

2. Een gift kan niet worden ingekort voor zover zij in mindering van de legitieme portie van een mede-legitimaris komt.

Dit betekent letterlijk: Een gift kan niet worden ingekort (verminderd) in de situatie dat deze inkorting ertoe zou leiden dat de legitieme portie van een mede-legitimaris (een andere persoon die ook recht heeft op een legitieme portie) daardoor wordt verminderd (in mindering komt).

3. De bevoegdheid van een legitimaris tot inkorting van een gift vervalt na verloop van een hem daarvoor door de begiftigde gestelde redelijke termijn, en uiterlijk vijf jaren na het overlijden van de erflater.

Dit betekent letterlijk: De bevoegdheid die een legitimaris heeft om een gift in te korten, vervalt (houdt op te bestaan) na het verstrijken (verloop) van een redelijke termijn die de begiftigde daarvoor aan de legitimaris heeft gesteld (gegeven). Deze bevoegdheid vervalt eveneens, en in ieder geval, uiterlijk vijf jaren na het overlijden van de erflater (de overledene).