Artikel 87 (Inkorting ter voldoening legitieme portie)
1. De voldoening van de schulden aan de legitimarissen komt als eerste ten laste van het gedeelte der nalatenschap waarover de erflater niet door erfstellingen of legaten heeft beschikt. Erft een afstammeling van een onterfde legitimaris bij plaatsvervulling, dan wordt voor de vordering van die legitimaris als eerste het aan de afstammeling toekomende gedeelte van de nalatenschap ingekort, tenzij uit de uiterste wil iets anders voortvloeit.
2. Indien inkorting overeenkomstig lid 1 onvoldoende is, worden de makingen ingekort. Tenzij uit de uiterste wil iets anders voortvloeit, komen alle erfstellingen en legaten gelijkelijk naar evenredigheid van hun waarde voor inkorting in aanmerking, met dien verstande dat voor zover een making is te beschouwen als voldoening aan een natuurlijke verbintenis van de erflater, zij pas na de andere makingen voor inkorting in aanmerking komt.
3. Het gedeelte van de nalatenschap dat aan een legitimaris toekomt en zijn legitieme portie niet te boven gaat, kan in afwijking van de leden 1 en 2 pas als laatste worden ingekort. De inkorting van dat gedeelte geschiedt alsdan, met vermindering van de vordering waarvoor wordt ingekort, zodanig dat beide legitimarissen een zelfde evenredig deel van hun legitieme porties verkrijgen.
4. Inkorting van een legaat geschiedt door een verklaring aan de legataris door de met het legaat belaste erfgenamen of, indien de nalatenschap is verdeeld overeenkomstig artikel 13, de echtgenoot van de erflater. Artikel 120 lid 4, tweede zin, is van overeenkomstige toepassing.
5. Voor zover de schuld aan een legitimaris ten laste komt van het erfdeel van de echtgenoot of andere levensgezel van de erflater en haar voldoening eerst kan worden verlangd op een met toepassing van artikel 81 lid 2, 82 of 83 vast te stellen tijdstip, is de echtgenoot of andere levensgezel daarvoor met zijn gehele vermogen aansprakelijk, ook als hij de nalatenschap beneficiair had aanvaard.
6. Voor zover de schuld aan een legitimaris ten laste komt van een aan de echtgenoot of andere levensgezel gemaakt legaat waaraan een voorwaarde als bedoeld in artikel 82 of 83 is verbonden, komt zij, onder de bedoelde voorwaarde, door voldoening van het legaat en een verklaring overeenkomstig lid 4 op de echtgenoot of andere levensgezel te rusten.
7. Voor de toepassing van dit artikel wordt een last die strekt tot een uitgave van geld of een goed uit de nalatenschap, gelijkgesteld met een legaat.
Uitleg in duidelijke taal
1. De voldoening van de schulden aan de legitimarissen komt als eerste ten laste van het gedeelte der nalatenschap waarover de erflater niet door erfstellingen of legaten heeft beschikt. Erft een afstammeling van een onterfde legitimaris bij plaatsvervulling, dan wordt voor de vordering van die legitimaris als eerste het aan de afstammeling toekomende gedeelte van de nalatenschap ingekort, tenzij uit de uiterste wil iets anders voortvloeit.
Dit betekent dat de betaling van schulden aan legitimarissen (personen met recht op een legitieme portie) in de eerste plaats wordt voldaan uit dat deel van de nalatenschap waarover de erflater niet via erfstellingen of legaten heeft beslist. Als een afstammeling van een onterfde legitimaris erft door plaatsvervulling, wordt voor de vordering van die onterfde legitimaris eerst het deel van de nalatenschap dat aan de afstammeling toekomt, verminderd (ingekort), tenzij de uiterste wil anders bepaalt.
2. Indien inkorting overeenkomstig lid 1 onvoldoende is, worden de makingen ingekort. Tenzij uit de uiterste wil iets anders voortvloeit, komen alle erfstellingen en legaten gelijkelijk naar evenredigheid van hun waarde voor inkorting in aanmerking, met dien verstande dat voor zover een making is te beschouwen als voldoening aan een natuurlijke verbintenis van de erflater, zij pas na de andere makingen voor inkorting in aanmerking komt.
Dit houdt in dat als de inkorting volgens lid 1 niet voldoende is, de makingen (erfstellingen en legaten) worden verminderd. Tenzij de uiterste wil anders voorschrijft, worden alle erfstellingen en legaten gelijkelijk en in verhouding tot hun waarde ingekort. Echter, een making die dient ter voldoening aan een natuurlijke verbintenis van de erflater, komt pas na de andere makingen voor inkorting in aanmerking.
3. Het gedeelte van de nalatenschap dat aan een legitimaris toekomt en zijn legitieme portie niet te boven gaat, kan in afwijking van de leden 1 en 2 pas als laatste worden ingekort. De inkorting van dat gedeelte geschiedt alsdan, met vermindering van de vordering waarvoor wordt ingekort, zodanig dat beide legitimarissen een zelfde evenredig deel van hun legitieme porties verkrijgen.
Dit betekent dat het deel van de nalatenschap dat een legitimaris ontvangt en dat zijn legitieme portie niet overschrijdt, in afwijking van lid 1 en 2, pas als allerlaatste mag worden ingekort. De inkorting van dit deel gebeurt dan, waarbij de vordering waarvoor wordt ingekort ook vermindert, op zo'n manier dat beide betrokken legitimarissen een gelijk evenredig deel van hun legitieme porties ontvangen.
4. Inkorting van een legaat geschiedt door een verklaring aan de legataris door de met het legaat belaste erfgenamen of, indien de nalatenschap is verdeeld overeenkomstig artikel 13, de echtgenoot van de erflater. Artikel 120 lid 4, tweede zin, is van overeenkomstige toepassing.
Dit lid stelt dat de inkorting van een legaat plaatsvindt door een verklaring aan de legataris (de ontvanger van het legaat). Deze verklaring wordt afgelegd door de erfgenamen die belast zijn met het uitkeren van het legaat of, als de nalatenschap is verdeeld volgens artikel 13 (wettelijke verdeling), door de echtgenoot van de erflater. De tweede zin van artikel 120 lid 4 is hierop op een vergelijkbare manier van toepassing.
5. Voor zover de schuld aan een legitimaris ten laste komt van het erfdeel van de echtgenoot of andere levensgezel van de erflater en haar voldoening eerst kan worden verlangd op een met toepassing van artikel 81 lid 2, 82 of 83 vast te stellen tijdstip, is de echtgenoot of andere levensgezel daarvoor met zijn gehele vermogen aansprakelijk, ook als hij de nalatenschap beneficiair had aanvaard.
Dit betekent dat, voor zover de schuld aan een legitimaris betaald moet worden uit het erfdeel van de echtgenoot of andere levensgezel van de erflater, en de betaling daarvan pas kan worden geëist op een later tijdstip (vastgesteld volgens artikel 81 lid 2, 82 of 83), de echtgenoot of andere levensgezel met zijn of haar gehele vermogen hiervoor aansprakelijk is. Dit geldt ook als de nalatenschap beneficiair is aanvaard.
6. Voor zover de schuld aan een legitimaris ten laste komt van een aan de echtgenoot of andere levensgezel gemaakt legaat waaraan een voorwaarde als bedoeld in artikel 82 of 83 is verbonden, komt zij, onder de bedoelde voorwaarde, door voldoening van het legaat en een verklaring overeenkomstig lid 4 op de echtgenoot of andere levensgezel te rusten.
Dit houdt in dat, voor zover de schuld aan een legitimaris betaald moet worden uit een legaat dat aan de echtgenoot of andere levensgezel is gemaakt en waaraan een voorwaarde volgens artikel 82 of 83 is gekoppeld, deze schuld, onder die voorwaarde, op de echtgenoot of andere levensgezel komt te rusten na voldoening van het legaat en een verklaring zoals bedoeld in lid 4.
7. Voor de toepassing van dit artikel wordt een last die strekt tot een uitgave van geld of een goed uit de nalatenschap, gelijkgesteld met een legaat.
Dit betekent dat voor de toepassing van dit artikel een last (een verplichting) die inhoudt dat geld of een goed uit de nalatenschap moet worden uitgegeven, gelijk wordt gesteld aan een legaat.