Artikel 59 (Uitsluiting voordeel uiterste wil zorgverleners)
1. De beroepsbeoefenaren op het gebied van de individuele gezondheidszorg, die iemand gedurende de ziekte waaraan hij is overleden, bijstand hebben verleend, alsmede de geestelijk verzorgers die hem gedurende die ziekte hebben bijgestaan, kunnen geen voordeel trekken uit de uiterste wilsbeschikkingen die zodanig persoon gedurende de behandeling of de bijstand te hunnen behoeve heeft gemaakt.
2. Ook kan degene die een voor de verzorging of verpleging van bejaarden of geestelijk gestoorden bestemde instelling exploiteert of die daarvan de leiding heeft of daarin werkzaam is, geen voordeel trekken uit de uiterste wilsbeschikkingen, welke zodanig persoon gedurende een verblijf in die instelling te zijnen behoeve heeft gemaakt.
Uitleg in duidelijke taal
1. De beroepsbeoefenaren op het gebied van de individuele gezondheidszorg, die iemand gedurende de ziekte waaraan hij is overleden, bijstand hebben verleend, alsmede de geestelijk verzorgers die hem gedurende die ziekte hebben bijgestaan, kunnen geen voordeel trekken uit de uiterste wilsbeschikkingen die zodanig persoon gedurende de behandeling of de bijstand te hunnen behoeve heeft gemaakt.
Dit lid bepaalt dat de beroepsbeoefenaren op het gebied van de individuele gezondheidszorg die een persoon bijstand hebben verleend gedurende de ziekte waaraan deze persoon is overleden, evenals de geestelijk verzorgers die deze persoon gedurende die ziekte hebben bijgestaan, geen voordeel kunnen trekken uit de uiterste wilsbeschikkingen (zoals een testament) die deze persoon gedurende de periode van behandeling of bijstand ten gunste van hen (te hunnen behoeve) heeft gemaakt.
2. Ook kan degene die een voor de verzorging of verpleging van bejaarden of geestelijk gestoorden bestemde instelling exploiteert of die daarvan de leiding heeft of daarin werkzaam is, geen voordeel trekken uit de uiterste wilsbeschikkingen, welke zodanig persoon gedurende een verblijf in die instelling te zijnen behoeve heeft gemaakt.
Dit lid stelt dat eveneens de persoon die een instelling exploiteert die bestemd is voor de verzorging of verpleging van bejaarden of geestelijk gestoorden, of de persoon die de leiding heeft van een dergelijke instelling of daarin werkzaam is, geen voordeel kan trekken uit de uiterste wilsbeschikkingen die een persoon gedurende een verblijf in die instelling ten gunste van hen (te zijnen behoeve) heeft gemaakt.
Gerelateerde rechtspraak
ECLI:NL:GHARL:2024:3037 - Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden - 29 april 2024
ECLI:NL:HR:2010:BN8534 - Erfenis en 'lijden aan het leven': de reikwijdte van het begrip ziekte - 9 december 2010
De Hoge Raad oordeelt dat voor de toepassing van artikel 4:953 (oud) BW een duidelijk omlijnde betekenis aan het begrip 'ziekte' moet worden gegeven. 'Lijden aan het leven' zonder medisch geclassificeerde somatische of psychische aandoening kwalificeert niet als zodanige ziekte, ondanks de beschermingsgedachte van de bepaling.