Terug naar bibliotheek
Boek 4. Erfrecht
Titel 4. Uiterste willen
Afdeling 2. Wie uiterste wilsbeschikkingen kunnen maken en wie daaruit voordeel kunnen genieten
Artikel 59

Artikel 59 (Uitsluiting voordeel uiterste wil zorgverleners)

Laatste versie

1. De beroepsbeoefenaren op het gebied van de individuele gezondheidszorg, die iemand gedurende de ziekte waaraan hij is overleden, bijstand hebben verleend, alsmede de geestelijk verzorgers die hem gedurende die ziekte hebben bijgestaan, kunnen geen voordeel trekken uit de uiterste wilsbeschikkingen die zodanig persoon gedurende de behandeling of de bijstand te hunnen behoeve heeft gemaakt.

2. Ook kan degene die een voor de verzorging of verpleging van bejaarden of geestelijk gestoorden bestemde instelling exploiteert of die daarvan de leiding heeft of daarin werkzaam is, geen voordeel trekken uit de uiterste wilsbeschikkingen, welke zodanig persoon gedurende een verblijf in die instelling te zijnen behoeve heeft gemaakt.

Uitleg in duidelijke taal

1. De beroepsbeoefenaren op het gebied van de individuele gezondheidszorg, die iemand gedurende de ziekte waaraan hij is overleden, bijstand hebben verleend, alsmede de geestelijk verzorgers die hem gedurende die ziekte hebben bijgestaan, kunnen geen voordeel trekken uit de uiterste wilsbeschikkingen die zodanig persoon gedurende de behandeling of de bijstand te hunnen behoeve heeft gemaakt.

Dit lid bepaalt dat de beroepsbeoefenaren op het gebied van de individuele gezondheidszorg die een persoon bijstand hebben verleend gedurende de ziekte waaraan deze persoon is overleden, evenals de geestelijk verzorgers die deze persoon gedurende die ziekte hebben bijgestaan, geen voordeel kunnen trekken uit de uiterste wilsbeschikkingen (zoals een testament) die deze persoon gedurende de periode van behandeling of bijstand ten gunste van hen (te hunnen behoeve) heeft gemaakt.

2. Ook kan degene die een voor de verzorging of verpleging van bejaarden of geestelijk gestoorden bestemde instelling exploiteert of die daarvan de leiding heeft of daarin werkzaam is, geen voordeel trekken uit de uiterste wilsbeschikkingen, welke zodanig persoon gedurende een verblijf in die instelling te zijnen behoeve heeft gemaakt.

Dit lid stelt dat eveneens de persoon die een instelling exploiteert die bestemd is voor de verzorging of verpleging van bejaarden of geestelijk gestoorden, of de persoon die de leiding heeft van een dergelijke instelling of daarin werkzaam is, geen voordeel kan trekken uit de uiterste wilsbeschikkingen die een persoon gedurende een verblijf in die instelling ten gunste van hen (te zijnen behoeve) heeft gemaakt.