Terug naar bibliotheek
Boek 4. Erfrecht
Titel 4. Uiterste willen
Afdeling 2. Wie uiterste wilsbeschikkingen kunnen maken en wie daaruit voordeel kunnen genieten
Artikel 55

Artikel 55 (Bekwaamheid maken uiterste wilsbeschikking)

Laatste versie

1. Behalve zij die handelingsbekwaam zijn, kunnen ook minderjarigen die de leeftijd van zestien jaren hebben bereikt, en zij die op een andere grond dan wegens hun lichamelijke of geestelijke toestand onder curatele zijn gesteld, uiterste wilsbeschikkingen maken.

2. Hij die wegens zijn lichamelijke of geestelijke toestand onder curatele staat, kan slechts met toestemming van de kantonrechter uiterste wilsbeschikkingen maken. De kantonrechter kan aan zijn toestemming voorwaarden verbinden.

3. De bekwaamheid van de erflater wordt beoordeeld naar de staat, waarin hij zich bevond op het ogenblik dat de beschikking werd gemaakt.

Uitleg in duidelijke taal

1. Behalve zij die handelingsbekwaam zijn, kunnen ook minderjarigen die de leeftijd van zestien jaren hebben bereikt, en zij die op een andere grond dan wegens hun lichamelijke of geestelijke toestand onder curatele zijn gesteld, uiterste wilsbeschikkingen maken.

Dit lid stelt dat naast personen die volledig handelingsbekwaam zijn, ook de volgende personen uiterste wilsbeschikkingen mogen maken:

  • minderjarigen die de leeftijd van zestien jaren hebben bereikt;
  • en personen die onder curatele zijn gesteld op een andere grond dan vanwege hun lichamelijke of geestelijke toestand.

2. Hij die wegens zijn lichamelijke of geestelijke toestand onder curatele staat, kan slechts met toestemming van de kantonrechter uiterste wilsbeschikkingen maken. De kantonrechter kan aan zijn toestemming voorwaarden verbinden.

Dit lid bepaalt dat een persoon die onder curatele staat vanwege zijn lichamelijke of geestelijke toestand, slechts met toestemming van de kantonrechter uiterste wilsbeschikkingen kan maken. De kantonrechter heeft de bevoegdheid om aan deze toestemming voorwaarden te verbinden.

3. De bekwaamheid van de erflater wordt beoordeeld naar de staat, waarin hij zich bevond op het ogenblik dat de beschikking werd gemaakt.

Dit lid verduidelijkt dat de bekwaamheid van de erflater (de persoon die de uiterste wilsbeschikking opstelt) wordt beoordeeld op basis van de toestand (de staat) waarin de erflater verkeerde op het exacte ogenblik dat de beschikking werd gemaakt.