Artikel 30 (Verzorgingsvruchtgebruik echtgenoot andere goederen)
1. De erfgenamen zijn verplicht tot medewerking aan de vestiging van een vruchtgebruik op andere goederen van de nalatenschap dan bedoeld in artikel 29 ten behoeve van de echtgenoot van de erflater, voor zover de echtgenoot daaraan, de omstandigheden in aanmerking genomen, voor zijn verzorging – daaronder begrepen de nakoming van de overeenkomstig artikel 35 lid 2 op hem rustende verplichtingen – behoefte heeft en die medewerking van hen verlangt.
2. Lid 1 is mede van toepassing met betrekking tot hetgeen moet worden geacht in de plaats te zijn gekomen van goederen van de nalatenschap. Voorts is lid 1 mede van toepassing op een geldvordering als bedoeld in artikel 13 lid 3, indien de erflater bij uiterste wilsbeschikking de gronden voor opeisbaarheid heeft uitgebreid. Een vruchtgebruik op een geldvordering als bedoeld in de tweede zin eindigt in elk geval indien de echtgenoot in staat van faillissement is verklaard of ten aanzien van hem de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing is verklaard. In het laatstbedoelde geval herleeft door beëindiging van de toepassing van de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen op grond van artikel 356 lid 2 van de Faillissementswet het vruchtgebruik op de vordering, voorzover deze onvoldaan is gebleven. Artikel 358 lid 1 van de Faillissementswet vindt ten aanzien van de vordering geen toepassing.
3. De voorgaande leden zijn van overeenkomstige toepassing op de legatarissen en de door een testamentaire last bevoordeelden met betrekking tot de goederen die zij als zodanig uit de nalatenschap hebben verkregen. Onder goederen als bedoeld in de eerste zin worden mede begrepen ingevolge een legaat of een testamentaire last verkregen geldsommen en beperkte rechten op goederen van de nalatenschap.
4. De erflater kan bij uiterste wilsbeschikking goederen aanwijzen die vóór of na andere voor bezwaring met het vruchtgebruik in aanmerking komen.
5. Voor zover de erflater de in het vorige lid toegekende bevoegdheid niet heeft uitgeoefend, komen gelegateerde en krachtens een testamentaire last verkregen goederen slechts voor bezwaring met vruchtgebruik in aanmerking, indien de overige goederen der nalatenschap tot verzorging van de echtgenoot onvoldoende zijn. Voor zover een making is te beschouwen als voldoening aan een natuurlijke verbintenis van de erflater, komt zij pas na de andere makingen voor bezwaring met vruchtgebruik in aanmerking.
6. Voor zover de echtgenoot en degenen die hun medewerking aan de vestiging van het vruchtgebruik moeten verlenen, niet tot overeenstemming kunnen komen over de goederen waarop dit zal komen te rusten, gelast op verzoek van een hunner de kantonrechter de aanwijzing van die goederen of wijst hij deze zelf aan, rekening houdende naar billijkheid met de belangen van ieder van hen.
7. Bij de bepaling van de behoefte aan verzorging wordt op hetgeen de echtgenoot toekomt, in mindering gebracht hetgeen hij krachtens erfrecht aan goederen uit de nalatenschap had kunnen verkrijgen met uitzondering van het vruchtgebruik dat hij ingevolge het vorige artikel had kunnen doen vestigen. Voorts komt daarop in mindering hetgeen hij had kunnen verkrijgen uit een sommenverzekering die door het overlijden van de erflater tot uitkering komt.
Uitleg in duidelijke taal
1. De erfgenamen zijn verplicht tot medewerking aan de vestiging van een vruchtgebruik op andere goederen van de nalatenschap dan bedoeld in artikel 29 ten behoeve van de echtgenoot van de erflater, voor zover de echtgenoot daaraan, de omstandigheden in aanmerking genomen, voor zijn verzorging – daaronder begrepen de nakoming van de overeenkomstig artikel 35 lid 2 op hem rustende verplichtingen – behoefte heeft en die medewerking van hen verlangt.
Dit lid bepaalt dat de erfgenamen moeten meewerken aan het vestigen van een vruchtgebruik. Dit vruchtgebruik is voor de echtgenoot van de overleden persoon (de erflater) en betreft andere goederen van de nalatenschap dan die genoemd in artikel 29. Deze medewerking is alleen verplicht als de echtgenoot, rekening houdend met de omstandigheden, dit vruchtgebruik nodig heeft voor zijn of haar verzorging. Tot die verzorging behoort ook het nakomen van de verplichtingen die volgens artikel 35 lid 2 op de echtgenoot rusten. De echtgenoot moet bovendien om deze medewerking vragen.
2. Lid 1 is mede van toepassing met betrekking tot hetgeen moet worden geacht in de plaats te zijn gekomen van goederen van de nalatenschap. Voorts is lid 1 mede van toepassing op een geldvordering als bedoeld in artikel 13 lid 3, indien de erflater bij uiterste wilsbeschikking de gronden voor opeisbaarheid heeft uitgebreid. Een vruchtgebruik op een geldvordering als bedoeld in de tweede zin eindigt in elk geval indien de echtgenoot in staat van faillissement is verklaard of ten aanzien van hem de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing is verklaard. In het laatstbedoelde geval herleeft door beëindiging van de toepassing van de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen op grond van artikel 356 lid 2 van de Faillissementswet het vruchtgebruik op de vordering, voorzover deze onvoldaan is gebleven. Artikel 358 lid 1 van de Faillissementswet vindt ten aanzien van de vordering geen toepassing.
Dit lid stelt dat lid 1 ook geldt voor zaken die in de plaats zijn gekomen van goederen uit de nalatenschap. Verder is lid 1 ook van toepassing op een geldvordering zoals genoemd in artikel 13 lid 3, als de erflater in zijn testament de redenen voor het opeisbaar worden van die vordering heeft uitgebreid. Een vruchtgebruik op zo'n geldvordering stopt in ieder geval als de echtgenoot failliet gaat of als de schuldsaneringsregeling voor natuurlijke personen op hem van toepassing wordt verklaard. In dat laatste geval, als de schuldsaneringsregeling eindigt volgens artikel 356 lid 2 van de Faillissementswet, dan leeft het vruchtgebruik op de vordering weer op, voor zover de vordering nog niet is betaald. Artikel 358 lid 1 van de Faillissementswet is niet van toepassing op deze vordering.
3. De voorgaande leden zijn van overeenkomstige toepassing op de legatarissen en de door een testamentaire last bevoordeelden met betrekking tot de goederen die zij als zodanig uit de nalatenschap hebben verkregen. Onder goederen als bedoeld in de eerste zin worden mede begrepen ingevolge een legaat of een testamentaire last verkregen geldsommen en beperkte rechten op goederen van de nalatenschap.
Dit lid bepaalt dat de vorige leden op een vergelijkbare manier gelden voor legatarissen (personen die een legaat ontvangen) en voor personen die bevoordeeld zijn door een testamentaire last. Dit betreft de goederen die zij op die manier uit de nalatenschap hebben gekregen. Onder de goederen die in de eerste zin worden genoemd, vallen ook geldsommen en beperkte rechten op goederen van de nalatenschap die zijn verkregen via een legaat of een testamentaire last.
4. De erflater kan bij uiterste wilsbeschikking goederen aanwijzen die vóór of na andere voor bezwaring met het vruchtgebruik in aanmerking komen.
Dit lid stelt dat de erflater in zijn testament kan bepalen welke goederen eerder of later dan andere goederen belast mogen worden met het vruchtgebruik.
5. Voor zover de erflater de in het vorige lid toegekende bevoegdheid niet heeft uitgeoefend, komen gelegateerde en krachtens een testamentaire last verkregen goederen slechts voor bezwaring met vruchtgebruik in aanmerking, indien de overige goederen der nalatenschap tot verzorging van de echtgenoot onvoldoende zijn. Voor zover een making is te beschouwen als voldoening aan een natuurlijke verbintenis van de erflater, komt zij pas na de andere makingen voor bezwaring met vruchtgebruik in aanmerking.
Dit lid legt uit dat als de erflater geen specifieke goederen heeft aangewezen zoals in het vorige lid beschreven, goederen die via een legaat of testamentaire last zijn verkregen pas met vruchtgebruik belast kunnen worden als de andere goederen van de nalatenschap niet genoeg zijn voor de verzorging van de echtgenoot. Als een making (een schenking of legaat) bedoeld is om te voldoen aan een natuurlijke verbintenis van de erflater, dan komt deze pas na andere makingen in aanmerking om met vruchtgebruik belast te worden.
6. Voor zover de echtgenoot en degenen die hun medewerking aan de vestiging van het vruchtgebruik moeten verlenen, niet tot overeenstemming kunnen komen over de goederen waarop dit zal komen te rusten, gelast op verzoek van een hunner de kantonrechter de aanwijzing van die goederen of wijst hij deze zelf aan, rekening houdende naar billijkheid met de belangen van ieder van hen.
Dit lid bepaalt dat als de echtgenoot en de personen die moeten meewerken aan het vestigen van het vruchtgebruik het niet eens worden over welke goederen met vruchtgebruik belast zullen worden, de kantonrechter op verzoek van een van hen kan bevelen welke goederen dit zijn. De kantonrechter kan de goederen ook zelf aanwijzen. Hierbij houdt de kantonrechter op een eerlijke manier rekening met de belangen van alle betrokkenen.
7. Bij de bepaling van de behoefte aan verzorging wordt op hetgeen de echtgenoot toekomt, in mindering gebracht hetgeen hij krachtens erfrecht aan goederen uit de nalatenschap had kunnen verkrijgen met uitzondering van het vruchtgebruik dat hij ingevolge het vorige artikel had kunnen doen vestigen. Voorts komt daarop in mindering hetgeen hij had kunnen verkrijgen uit een sommenverzekering die door het overlijden van de erflater tot uitkering komt.
Dit lid beschrijft hoe de behoefte aan verzorging van de echtgenoot wordt vastgesteld. Wat de echtgenoot toekomt, wordt verminderd met wat hij of zij via erfrecht aan goederen uit de nalatenschap had kunnen krijgen. Een uitzondering hierop is het vruchtgebruik dat de echtgenoot op grond van het vorige artikel (artikel 29) had kunnen laten vestigen. Verder wordt ook in mindering gebracht wat de echtgenoot had kunnen krijgen uit een sommenverzekering die uitgekeerd wordt door het overlijden van de erflater.
Gerelateerde rechtspraak
ECLI:NL:HR:2025:511 - Verzorgingsvruchtgebruik: kantonrechter bevoegd via verzoekschriftprocedure - 3 april 2025
De kantonrechter is bevoegd om te oordelen over een vordering tot medewerking aan de vestiging van een verzorgingsvruchtgebruik op grond van art. 4:29 en 4:30 BW. In lijn met het stelsel van de wet moet een dergelijke procedure worden ingeleid met een verzoekschrift, niet met een dagvaarding.
ECLI:NL:HR:2007:BA2507 - Hoge Raad - 7 juni 2007
ECLI:NL:HR:2013:BX9831 - Verzorgingsvruchtgebruik en de uitleg van een verzoek in hoger beroep - 10 januari 2013
De uitleg van de omvang van een verzoek tot vestiging van een verzorgingsvruchtgebruik (art. 4:30 BW) is voorbehouden aan het hof als feitenrechter. Het oordeel dat een verzoek enkel het erfdeel van één kind betreft en niet van beide kinderen, is niet onbegrijpelijk.