Terug naar bibliotheek
Boek 4. Erfrecht
Titel 3. Het erfrecht bij versterf van de niet van tafel en bed gescheiden echtgenoot en van de kinderen alsmede andere wettelijke rechten
Afdeling 1. Het erfrecht bij versterf van de niet van tafel en bed gescheiden echtgenoot en van de kinderen
Artikel 23

Artikel 23 (Nadere regels vruchtgebruik echtgenoot)

Laatste versie

1. Op het in de artikelen 19 en 21 bedoelde vruchtgebruik zijn de bepalingen van titel 8 van Boek 3 van toepassing, met dien verstande dat:

a. de echtgenoot is vrijgesteld van de jaarlijkse opgave als bedoeld in artikel 205 lid 4, alsmede van het stellen van zekerheid als bedoeld in artikel 206 lid 1, en artikel 206 lid 2 niet van toepassing is; b. een machtiging als bedoeld in artikel 212 lid 3 ook gegeven kan worden voor zover de verzorgingsbehoefte van de echtgenoot of de nakoming van zijn verplichtingen overeenkomstig artikel 13 lid 2 dit nodig maakt.

2. De kantonrechter kan op de in lid 1 onder b bedoelde grond, op verzoek van de echtgenoot aan deze de bevoegdheid tot gehele of gedeeltelijke vervreemding en vertering als bedoeld in artikel 215 van Boek 3 toekennen. De hoofdgerechtigde wordt in het geding geroepen. Bij de beschikking kan de kantonrechter nadere regelingen treffen.

3. In afwijking van de eerste zin van artikel 213 lid 1 van Boek 3 en van artikel 215 lid 1 van Boek 3 verkrijgt de hoofdgerechtigde, tenzij hij met de echtgenoot anders overeenkomt, op het tijdstip van vervreemding een vordering op de echtgenoot ter grootte van de waarde die het goed op dat tijdstip had. Op de vordering zijn de leden 3 en 4 van artikel 13 en lid 1 van artikel 15 van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de in artikel 13 lid 4 bedoelde vermeerdering wordt berekend vanaf het tijdstip van het ontstaan van de vordering.

4. Bij de vestiging van het vruchtgebruik of daarna kunnen nadere regelingen worden getroffen door de echtgenoot en de hoofdgerechtigde, dan wel door de kantonrechter op verzoek van een van hen.

5. De echtgenoot is niet bevoegd het vruchtgebruik over te dragen of te bezwaren.

6. Het vruchtgebruik kan niet worden ingeroepen tegen schuldeisers die zich op de daaraan onderworpen goederen verhalen ter zake van schulden van de nalatenschap of schulden van de echtgenoot die konden worden verhaald op de goederen van een gemeenschap waarvan de echtgenoot en de erflater de deelgenoten waren. In geval van zodanige uitwinning is artikel 282 van Boek 3 niet van toepassing.

Uitleg in duidelijke taal

1. Op het in de artikelen 19 en 21 bedoelde vruchtgebruik zijn de bepalingen van titel 8 van Boek 3 van toepassing, met dien verstande dat:

Dit betekent dat de regels over vruchtgebruik, zoals vastgelegd in titel 8 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek, van toepassing zijn op het vruchtgebruik dat is genoemd in de artikelen 19 en 21 van Boek 4, echter met de volgende specifieke aanpassingen en uitzonderingen:

a. de echtgenoot is vrijgesteld van de jaarlijkse opgave als bedoeld in artikel 205 lid 4, alsmede van het stellen van zekerheid als bedoeld in artikel 206 lid 1, en artikel 206 lid 2 niet van toepassing is;

Dit houdt in dat de echtgenoot niet verplicht is tot het doen van de jaarlijkse opgave die wordt genoemd in artikel 205 lid 4 van Boek 3. Bovendien is de echtgenoot vrijgesteld van de verplichting om zekerheid te stellen zoals bedoeld in artikel 206 lid 1 van Boek 3, en is artikel 206 lid 2 van Boek 3 niet van toepassing op de echtgenoot.

b. een machtiging als bedoeld in artikel 212 lid 3 ook gegeven kan worden voor zover de verzorgingsbehoefte van de echtgenoot of de nakoming van zijn verplichtingen overeenkomstig artikel 13 lid 2 dit nodig maakt.

Dit betekent dat een machtiging, zoals omschreven in artikel 212 lid 3 van Boek 3, ook verleend kan worden indien dit noodzakelijk is vanwege de verzorgingsbehoefte van de echtgenoot of voor de nakoming van de verplichtingen van de echtgenoot zoals bepaald in artikel 13 lid 2 van Boek 4.

2. De kantonrechter kan op de in lid 1 onder b bedoelde grond, op verzoek van de echtgenoot aan deze de bevoegdheid tot gehele of gedeeltelijke vervreemding en vertering als bedoeld in artikel 215 van Boek 3 toekennen. De hoofdgerechtigde wordt in het geding geroepen. Bij de beschikking kan de kantonrechter nadere regelingen treffen.

Dit lid bepaalt dat de kantonrechter, op basis van de in lid 1 onder b genoemde reden (namelijk de verzorgingsbehoefte van de echtgenoot of de nakoming van zijn verplichtingen overeenkomstig artikel 13 lid 2), op verzoek van de echtgenoot, aan de echtgenoot de bevoegdheid kan verlenen om goederen geheel of gedeeltelijk te vervreemden (verkopen of schenken) en te verteren (op te maken), zoals bedoeld in artikel 215 van Boek 3. De hoofdgerechtigde (degene die na het vruchtgebruik de volle eigendom van de goederen verkrijgt) moet in deze procedure worden betrokken (in het geding geroepen). De kantonrechter kan in zijn beslissing (beschikking) verdere regels vaststellen.

3. In afwijking van de eerste zin van artikel 213 lid 1 van Boek 3 en van artikel 215 lid 1 van Boek 3 verkrijgt de hoofdgerechtigde, tenzij hij met de echtgenoot anders overeenkomt, op het tijdstip van vervreemding een vordering op de echtgenoot ter grootte van de waarde die het goed op dat tijdstip had. Op de vordering zijn de leden 3 en 4 van artikel 13 en lid 1 van artikel 15 van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de in artikel 13 lid 4 bedoelde vermeerdering wordt berekend vanaf het tijdstip van het ontstaan van de vordering.

Dit lid stelt dat, in afwijking van wat is bepaald in de eerste zin van artikel 213 lid 1 van Boek 3 en in artikel 215 lid 1 van Boek 3, de hoofdgerechtigde een vordering verkrijgt op de echtgenoot op het moment dat een goed wordt vervreemd. Dit gebeurt tenzij de hoofdgerechtigde en de echtgenoot hierover een andere afspraak maken. De omvang van deze vordering is gelijk aan de waarde die het vervreemde goed had op het moment van vervreemding. Op deze vordering zijn de bepalingen van artikel 13 leden 3 en 4, en artikel 15 lid 1 (van Boek 4) van overeenkomstige toepassing. Hierbij geldt specifiek dat de renteverhoging (vermeerdering) die wordt genoemd in artikel 13 lid 4, wordt berekend vanaf het moment dat de vordering is ontstaan.

4. Bij de vestiging van het vruchtgebruik of daarna kunnen nadere regelingen worden getroffen door de echtgenoot en de hoofdgerechtigde, dan wel door de kantonrechter op verzoek van een van hen.

Dit lid geeft aan dat op het moment dat het vruchtgebruik wordt gevestigd, of op een later tijdstip, verdere afspraken (nadere regelingen) kunnen worden gemaakt. Deze regelingen kunnen worden getroffen door de echtgenoot en de hoofdgerechtigde gezamenlijk, of door de kantonrechter als een van hen (de echtgenoot of de hoofdgerechtigde) daarom verzoekt.

5. De echtgenoot is niet bevoegd het vruchtgebruik over te dragen of te bezwaren.

Dit lid stelt dat de echtgenoot niet het recht heeft (niet bevoegd is) om het vruchtgebruik aan een andere persoon over te dragen of om het vruchtgebruik te belasten met bijvoorbeeld een pandrecht of hypotheek (te bezwaren).

6. Het vruchtgebruik kan niet worden ingeroepen tegen schuldeisers die zich op de daaraan onderworpen goederen verhalen ter zake van schulden van de nalatenschap of schulden van de echtgenoot die konden worden verhaald op de goederen van een gemeenschap waarvan de echtgenoot en de erflater de deelgenoten waren. In geval van zodanige uitwinning is artikel 282 van Boek 3 niet van toepassing.

Dit lid bepaalt dat het vruchtgebruik niet kan worden tegengeworpen aan schuldeisers die hun vorderingen willen verhalen op de goederen waarop het vruchtgebruik rust. Dit geldt voor schulden die tot de nalatenschap behoren, of voor schulden van de echtgenoot die verhaalbaar waren op goederen die deel uitmaakten van een gemeenschap van goederen waarvan de echtgenoot en de overledene (erflater) deelgenoten waren. Indien schuldeisers overgaan tot het te gelde maken van deze goederen (zodanige uitwinning), is artikel 282 van Boek 3 (dat handelt over de bescherming van de vruchtgebruiker bij uitwinning) niet van toepassing.