Burgerlijk Wetboek Boek 4

1. Bij de uiterste wil kunnen de bevoegdheden en verplichtingen van de bewindvoerder nader worden geregeld; zij kunnen daarbij ruimer of beperkter worden vastgesteld dan uit de voorgaande bepalingen van deze afdeling voortvloeit.

Dit betekent dat in het testament (de uiterste wil) de specifieke bevoegdheden en verplichtingen van de bewindvoerder nader kunnen worden vastgelegd. Deze bevoegdheden en verplichtingen kunnen daarbij uitgebreider (ruimer) of juist meer ingeperkt (beperkter) worden bepaald dan de bevoegdheden en verplichtingen die standaard voortkomen uit de andere artikelen van deze afdeling over testamentair bewind.

2. De kantonrechter kan op verzoek van de bewindvoerder, de rechthebbende of een persoon in wiens belang het bewind uitsluitend of mede is ingesteld, de regels omtrent het voeren van het bewind wijzigen op grond van onvoorziene omstandigheden. De kantonrechter kan het verzoek toewijzen onder door hem te stellen voorwaarden.

Dit lid stelt dat de kantonrechter de mogelijkheid heeft om de regels betreffende het voeren van het bewind aan te passen. Dit kan alleen gebeuren als de bewindvoerder, de persoon wiens vermogen onder bewind staat (de rechthebbende), of een andere persoon voor wie het bewind (mede) is ingesteld, hierom verzoekt. Een dergelijke wijziging kan alleen plaatsvinden als er sprake is van onvoorziene omstandigheden. Indien de kantonrechter het verzoek tot wijziging goedkeurt (toewijst), kan hij hieraan specifieke voorwaarden verbinden.