Terug naar bibliotheek
Boek 4. Erfrecht
Titel 3. Het erfrecht bij versterf van de niet van tafel en bed gescheiden echtgenoot en van de kinderen alsmede andere wettelijke rechten
Afdeling 1. Het erfrecht bij versterf van de niet van tafel en bed gescheiden echtgenoot en van de kinderen
Artikel 15

Artikel 15 (Vaststelling en wijziging geldvordering kantonrechter)

Laatste versie

1. Voor zover de erfgenamen over de vaststelling van de omvang van de in artikel 13 lid 3 bedoelde geldvordering niet tot overeenstemming kunnen komen, wordt deze op verzoek van de meest gerede partij door de kantonrechter vastgesteld. De artikelen 677 tot en met 679 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering zijn van overeenkomstige toepassing.

2. Indien bij de vaststelling van de in artikel 13 lid 3 bedoelde geldvordering:

a. omtrent de waarde van de goederen en de schulden van de nalatenschap is gedwaald en daardoor een erfgenaam voor meer dan een vierde is benadeeld, b. het saldo van de nalatenschap anderszins onjuist is berekend, dan wel c. de geldvordering niet is berekend overeenkomstig het deel waarop het kind aanspraak kon maken,

wordt de vaststelling op verzoek van een kind of de echtgenoot dienovereenkomstig door de kantonrechter gewijzigd. Op de vaststelling is hetgeen omtrent verdeling is bepaald in de artikelen 196 leden 2, 3 en 4, 199 en 200 van Boek 3 van overeenkomstige toepassing.

3. Bij de vaststelling van de geldvordering zijn de artikelen 229 tot en met 233 van overeenkomstige toepassing.

4. De artikelen 187 en 188 van Boek 3 zijn op de vaststelling van overeenkomstige toepassing.

Uitleg in duidelijke taal

1. Voor zover de erfgenamen over de vaststelling van de omvang van de in artikel 13 lid 3 bedoelde geldvordering niet tot overeenstemming kunnen komen, wordt deze op verzoek van de meest gerede partij door de kantonrechter vastgesteld. De artikelen 677 tot en met 679 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering zijn van overeenkomstige toepassing.

Dit betekent: Wanneer de erfgenamen het niet eens kunnen worden over hoe groot de geldvordering is, zoals bedoeld in artikel 13 lid 3, dan stelt de kantonrechter deze omvang vast. Dit gebeurt op verzoek van de partij die het meest belang heeft bij een snelle afhandeling. De artikelen 677 tot en met 679 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering gelden hier op een vergelijkbare manier (zijn van overeenkomstige toepassing).

2. Indien bij de vaststelling van de in artikel 13 lid 3 bedoelde geldvordering:

Dit lid beschrijft situaties waarin de vaststelling van de geldvordering, zoals bedoeld in artikel 13 lid 3, door de kantonrechter gewijzigd kan worden.

a. omtrent de waarde van de goederen en de schulden van de nalatenschap is gedwaald en daardoor een erfgenaam voor meer dan een vierde is benadeeld,

Dit betekent: als er een vergissing (is gedwaald) is gemaakt over de waarde van de bezittingen (goederen) en de schulden van de erfenis (nalatenschap), en een erfgenaam daardoor voor meer dan een kwart (een vierde) is benadeeld.

b. het saldo van de nalatenschap anderszins onjuist is berekend, dan wel

Dit betekent: of als het eindresultaat (saldo) van de erfenis (nalatenschap) op een andere manier niet goed (onjuist) is berekend.

c. de geldvordering niet is berekend overeenkomstig het deel waarop het kind aanspraak kon maken,

Dit betekent: of als de geldvordering niet is berekend volgens het deel (erfdeel) waar het kind recht op had (aanspraak kon maken).

wordt de vaststelling op verzoek van een kind of de echtgenoot dienovereenkomstig door de kantonrechter gewijzigd. Op de vaststelling is hetgeen omtrent verdeling is bepaald in de artikelen 196 leden 2, 3 en 4, 199 en 200 van Boek 3 van overeenkomstige toepassing.

Als een van de situaties genoemd onder a, b, of c van toepassing is, dan wordt de vaststelling van de geldvordering door de kantonrechter aangepast (gewijzigd) zoals nodig (dienovereenkomstig). Dit gebeurt op verzoek van een kind of de echtgenoot. Op deze vaststelling zijn de bepalingen over verdeling, zoals vastgelegd in de artikelen 196 leden 2, 3 en 4, en de artikelen 199 en 200 van Boek 3, op een vergelijkbare manier (van overeenkomstige toepassing) geldig.

3. Bij de vaststelling van de geldvordering zijn de artikelen 229 tot en met 233 van overeenkomstige toepassing.

Dit betekent: Bij het vaststellen van de geldvordering gelden de artikelen 229 tot en met 233 op een vergelijkbare manier (zijn van overeenkomstige toepassing).

4. De artikelen 187 en 188 van Boek 3 zijn op de vaststelling van overeenkomstige toepassing.

Dit betekent: De artikelen 187 en 188 van Boek 3 gelden op een vergelijkbare manier (zijn van overeenkomstige toepassing) bij de vaststelling.