Artikel 124 (Recht legataris vruchten legaat verjaring)
Tenzij de erflater anders heeft beschikt, heeft een legataris aan wie een bepaald goed der nalatenschap of het vruchtgebruik van een zodanig goed, van de gehele nalatenschap of van een aandeel daarin is vermaakt, recht op uitkering van de vruchten van het hem vermaakte die de erfgenamen hebben geïnd nadat zijn vordering opeisbaar is geworden. De rechtsvordering tot uitkering van deze vruchten verjaart door verloop van drie jaren nadat zij zijn geïnd.
Uitleg in duidelijke taal
Tenzij de erflater anders heeft beschikt, heeft een legataris aan wie een bepaald goed der nalatenschap of het vruchtgebruik van een zodanig goed, van de gehele nalatenschap of van een aandeel daarin is vermaakt, recht op uitkering van de vruchten van het hem vermaakte die de erfgenamen hebben geïnd nadat zijn vordering opeisbaar is geworden. De rechtsvordering tot uitkering van deze vruchten verjaart door verloop van drie jaren nadat zij zijn geïnd.
Dit artikel regelt het recht van een legataris op de vruchten van een aan hem vermaakt goed of vruchtgebruik. Het stelt dat, tenzij de erflater anders heeft beschikt, een legataris recht heeft op de uitkering van vruchten. Dit betreft vruchten van het specifieke goed der nalatenschap dat aan hem is vermaakt, of van het vruchtgebruik van een dergelijk goed, van de gehele nalatenschap, of van een aandeel daarin. Dit recht geldt voor vruchten die de erfgenamen hebben geïnd nadat de vordering van de legataris opeisbaar is geworden. Daarnaast bepaalt het artikel dat de rechtsvordering tot uitkering van deze vruchten verjaart door verloop van drie jaren nadat de erfgenamen deze vruchten hebben geïnd.