Artikel 313 (Aanvang verjaringstermijn rechtsvordering nakoming)
Indien de wet niet anders bepaalt, begint de termijn van verjaring van een rechtsvordering tot nakoming van een verplichting om te geven of te doen met de aanvang van de dag, volgende op die waarop de onmiddellijke nakoming kan worden gevorderd.
Uitleg in duidelijke taal
Indien de wet niet anders bepaalt, begint de termijn van verjaring van een rechtsvordering tot nakoming van een verplichting om te geven of te doen met de aanvang van de dag, volgende op die waarop de onmiddellijke nakoming kan worden gevorderd.
Dit artikel bepaalt dat, tenzij de wet een andere regeling treft, de termijn van verjaring van een rechtsvordering aanvangt. Deze rechtsvordering strekt tot nakoming van een verplichting om iets te geven of iets te doen. De genoemde termijn begint te lopen vanaf de dag die volgt op de dag waarop de onmiddellijke nakoming van die verplichting voor het eerst kon worden gevorderd.
Gerelateerde rechtspraak
ECLI:NL:HR:2012:BU3784 - Verjaring regresvordering: aanvang pas na opeisbaarheid, niet bij bekendheid schade - 5 april 2012
Een regresvordering van een hoofdelijk medeschuldenaar ontstaat pas wanneer deze meer dan zijn deel van de schuld betaalt. De vijfjarige verjaringstermijn (art. 3:310 lid 1 BW) begint daarom pas te lopen vanaf de dag na deze betaling, omdat de vordering dan pas opeisbaar is.
ECLI:NL:HR:2011:BU6591 - Verzuim en opeisbaarheid bij niet-nagekomen periodiek verrekenbeding - 1 december 2011
De Hoge Raad bepaalt dat een vordering uit een niet-uitgevoerd periodiek verrekenbeding ontstaat en opeisbaar wordt bij indiening van het echtscheidingsverzoek. Verzuim treedt dan direct in zonder ingebrekestelling, omdat dit voortvloeit uit de aard van de omgezette finale verrekenplicht en de redelijkheid en billijkheid.
ECLI:NL:HR:1999:AA3369 - Hoge Raad - 11 november 1999
ECLI:NL:HR:2021:649 - Beroep op verjaring legaat slechts in uitzonderlijke gevallen onaanvaardbaar - 22 april 2021
De Hoge Raad oordeelt dat een beroep op de objectieve verjaringstermijn van twintig jaar (art. 3:306 BW) voor het opeisen van een legaat slechts in uitzonderlijke gevallen naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Enkel de onbekendheid met het testament is daarvoor onvoldoende.