Artikel 255 (Voldoening vordering uit verpand geld)
1. Bestaat het pand uit geld dan is de pandhouder, zodra zijn vordering opeisbaar is geworden, zonder voorafgaande aanzegging bevoegd zich uit het pand te voldoen overeenkomstig artikel 253. Hij is daartoe verplicht, indien de pandgever zulks vordert en deze bevoegd is de vordering in de verpande valuta te voldoen.
2. Artikel 252 vindt overeenkomstige toepassing.
Uitleg in duidelijke taal
1. Bestaat het pand uit geld dan is de pandhouder, zodra zijn vordering opeisbaar is geworden, zonder voorafgaande aanzegging bevoegd zich uit het pand te voldoen overeenkomstig artikel 253. Hij is daartoe verplicht, indien de pandgever zulks vordert en deze bevoegd is de vordering in de verpande valuta te voldoen.
Dit lid bepaalt dat indien het onderpand (pand) uit geld bestaat, de pandhouder bevoegd is zich uit dat geld te voldoen zodra zijn vordering opeisbaar is geworden. Dit mag zonder voorafgaande aanzegging en dient te geschieden overeenkomstig artikel 253. De pandhouder is hiertoe verplicht, indien de pandgever dit vordert en de pandgever tevens bevoegd is om de vordering in de verpande valuta te voldoen.
2. Artikel 252 vindt overeenkomstige toepassing.
Dit betekent dat artikel 252 op een vergelijkbare wijze van toepassing is in de situatie die in dit artikel wordt beschreven.