Terug naar bibliotheek
Boek 3. Vermogensrecht in het algemeen
Titel 8. Vruchtgebruik
Artikel 210

Artikel 210 (Bevoegdheden vruchtgebruiker en hoofdgerechtigde vorderingen)

Laatste versie

1. Tenzij bij de vestiging anders is bepaald, is de vruchtgebruiker bevoegd in en buiten rechte nakoming te eisen van aan het vruchtgebruik onderworpen vorderingen en tot het in ontvangst nemen van betalingen.

2. Tenzij bij de vestiging anders is bepaald, is hij tot ontbinding en opzegging van overeenkomsten slechts bevoegd, wanneer dit tot een goed beheer dienstig kan zijn.

3. De hoofdgerechtigde is slechts bevoegd de in de vorige leden genoemde bevoegdheden uit te oefenen, indien hij daartoe toestemming van de vruchtgebruiker of machtiging van de kantonrechter heeft gekregen. Tegen de machtiging van de kantonrechter krachtens dit lid is geen hogere voorziening toegelaten.

Uitleg in duidelijke taal

1. Tenzij bij de vestiging anders is bepaald, is de vruchtgebruiker bevoegd in en buiten rechte nakoming te eisen van aan het vruchtgebruik onderworpen vorderingen en tot het in ontvangst nemen van betalingen.

Dit betekent dat, tenzij bij het instellen van het vruchtgebruik anders is overeengekomen, de vruchtgebruiker het recht heeft om zowel via juridische procedures (in rechte) als daarbuiten (buiten rechte) de voldoening (nakoming) te vorderen van vorderingen die onder het vruchtgebruik vallen. Tevens is de vruchtgebruiker bevoegd om betalingen te ontvangen.

2. Tenzij bij de vestiging anders is bepaald, is hij tot ontbinding en opzegging van overeenkomsten slechts bevoegd, wanneer dit tot een goed beheer dienstig kan zijn.

Dit houdt in dat, tenzij bij het instellen van het vruchtgebruik anders is overeengekomen, de vruchtgebruiker ('hij') alleen de bevoegdheid heeft om overeenkomsten te beëindigen (ontbinding) of op te zeggen als dit bijdraagt aan een goed beheer van de goederen waarop het vruchtgebruik rust (tot een goed beheer dienstig kan zijn).

3. De hoofdgerechtigde is slechts bevoegd de in de vorige leden genoemde bevoegdheden uit te oefenen, indien hij daartoe toestemming van de vruchtgebruiker of machtiging van de kantonrechter heeft gekregen. Tegen de machtiging van de kantonrechter krachtens dit lid is geen hogere voorziening toegelaten.

Dit stelt dat de hoofdgerechtigde (de eigenaar van de goederen) de bevoegdheden die in de voorgaande leden (lid 1 en 2) zijn beschreven, alleen mag uitoefenen als hij daarvoor toestemming heeft van de vruchtgebruiker of een machtiging (een officiële toestemming) van de kantonrechter heeft verkregen. Tegen een beslissing van de kantonrechter om een dergelijke machtiging te verlenen op basis van dit lid, is geen beroep bij een hogere rechter (hogere voorziening) mogelijk.