Artikel 178 (Vorderen verdeling gemeenschappelijk goed)
1. Ieder der deelgenoten, alsmede hij die een beperkt recht op een aandeel heeft, kan te allen tijde verdeling van een gemeenschappelijk goed vorderen, tenzij uit de aard van de gemeenschap of uit het in de volgende leden bepaalde anders voortvloeit.
2. Op verlangen van een deelgenoot kan de rechter voor wie een vordering tot verdeling aanhangig is, bepalen dat alle of sommige opeisbare schulden die voor rekening van de gemeenschap komen, moeten worden voldaan alvorens tot de verdeling wordt overgegaan.
3. Indien de door een onmiddellijke verdeling getroffen belangen van een of meer deelgenoten aanmerkelijk groter zijn dan de belangen die door de verdeling worden gediend, kan de rechter voor wie een vordering tot verdeling aanhangig is, op verlangen van een deelgenoot een of meermalen, telkens voor ten hoogste drie jaren, een vordering tot verdeling uitsluiten.
4. Indien geen vordering tot verdeling aanhangig is, kan een beslissing als bedoeld in de leden 2 en 3 op verzoek van ieder van de deelgenoten worden gegeven door de rechter die ter zake van de vordering tot verdeling bevoegd zou zijn.
5. Zij die bevoegd zijn verdeling te vorderen, kunnen hun bevoegdheid daartoe een of meer malen bij overeenkomst, telkens voor ten hoogste vijf jaren, uitsluiten. De leden 3 en 4 van artikel 168 zijn op een zodanige overeenkomst van overeenkomstige toepassing.
Uitleg in duidelijke taal
1. Ieder der deelgenoten, alsmede hij die een beperkt recht op een aandeel heeft, kan te allen tijde verdeling van een gemeenschappelijk goed vorderen, tenzij uit de aard van de gemeenschap of uit het in de volgende leden bepaalde anders voortvloeit.
Dit betekent dat elke deelgenoot, en ook degene die een beperkt recht heeft op een aandeel in een gemeenschappelijk goed, te allen tijde verdeling van dat gemeenschappelijk goed kan vorderen. Een uitzondering hierop geldt indien uit de aard van de gemeenschap zelf, of uit de bepalingen in de volgende leden van dit artikel, anders voortvloeit.
2. Op verlangen van een deelgenoot kan de rechter voor wie een vordering tot verdeling aanhangig is, bepalen dat alle of sommige opeisbare schulden die voor rekening van de gemeenschap komen, moeten worden voldaan alvorens tot de verdeling wordt overgegaan.
Dit houdt in dat wanneer een deelgenoot hierom verlangt, de rechter bij wie een vordering tot verdeling aanhangig is, kan bepalen dat alle of een deel van de opeisbare schulden die voor rekening van de gemeenschap komen, eerst moeten worden voldaan alvorens tot de verdeling wordt overgegaan.
3. Indien de door een onmiddellijke verdeling getroffen belangen van een of meer deelgenoten aanmerkelijk groter zijn dan de belangen die door de verdeling worden gediend, kan de rechter voor wie een vordering tot verdeling aanhangig is, op verlangen van een deelgenoot een of meermalen, telkens voor ten hoogste drie jaren, een vordering tot verdeling uitsluiten.
Dit stelt dat indien de belangen van één of meer deelgenoten die door een onmiddellijke verdeling worden getroffen, aanmerkelijk groter zijn dan de belangen die door de verdeling worden gediend, de rechter voor wie een vordering tot verdeling aanhangig is, op verlangen van een deelgenoot de vordering tot verdeling een of meermalen kan uitsluiten, telkens voor een periode van ten hoogste drie jaren.
4. Indien geen vordering tot verdeling aanhangig is, kan een beslissing als bedoeld in de leden 2 en 3 op verzoek van ieder van de deelgenoten worden gegeven door de rechter die ter zake van de vordering tot verdeling bevoegd zou zijn.
Dit betekent dat als er nog geen vordering tot verdeling aanhangig is bij een rechter, een beslissing als bedoeld in de leden 2 en 3 (respectievelijk over het voldoen van schulden en het uitsluiten van verdeling) op verzoek van ieder van de deelgenoten kan worden gegeven door de rechter die ter zake van de vordering tot verdeling bevoegd zou zijn.
5. Zij die bevoegd zijn verdeling te vorderen, kunnen hun bevoegdheid daartoe een of meer malen bij overeenkomst, telkens voor ten hoogste vijf jaren, uitsluiten. De leden 3 en 4 van artikel 168 zijn op een zodanige overeenkomst van overeenkomstige toepassing.
Dit lid bepaalt dat personen die bevoegd zijn verdeling te vorderen, deze bevoegdheid een of meer malen bij overeenkomst kunnen uitsluiten, telkens voor een periode van ten hoogste vijf jaren. Verder zijn de leden 3 en 4 van artikel 168 op een dergelijke overeenkomst van overeenkomstige toepassing.