Artikel 168 (Regeling genot, gebruik, beheer gemeenschap)
1. De deelgenoten kunnen het genot, het gebruik en het beheer van gemeenschappelijke goederen bij overeenkomst regelen.
2. Voor zover een overeenkomst ontbreekt, kan de kantonrechter op verzoek van de meest gerede partij een zodanige regeling treffen, zo nodig met onderbewindstelling van de goederen. Hij houdt daarbij naar billijkheid rekening zowel met de belangen van partijen als met het algemeen belang.
3. Een bestaande regeling kan op verzoek van de meest gerede partij door de kantonrechter wegens onvoorziene omstandigheden gewijzigd of buiten werking gesteld worden.
4. Een regeling is ook bindend voor de rechtverkrijgenden van een deelgenoot.
5. Op een overeenkomstig lid 2 ingesteld bewind zijn, voor zover de kantonrechter niet anders heeft bepaald, de artikelen 154, 157 tot en met 166, 168, 172, 173 en 174 van Boek 4, van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de kantonrechter de in artikel 159 van Boek 4 bedoelde beloning ook op grond van bijzondere omstandigheden anders kan regelen, alsmede dat hij de in artikel 160 van Boek 4 bedoelde zekerheidstelling te allen tijde kan bevelen. Het kan door een gezamenlijk besluit van de deelgenoten of op verzoek van een hunner door de kantonrechter worden opgeheven.
Uitleg in duidelijke taal
1. De deelgenoten kunnen het genot, het gebruik en het beheer van gemeenschappelijke goederen bij overeenkomst regelen.
Dit lid stelt dat de personen die samen eigenaar zijn van goederen (de deelgenoten) de mogelijkheid hebben om afspraken te maken (een overeenkomst te sluiten) over hoe zij deze gemeenschappelijke goederen willen genieten, gebruiken en beheren.
2. Voor zover een overeenkomst ontbreekt, kan de kantonrechter op verzoek van de meest gerede partij een zodanige regeling treffen, zo nodig met onderbewindstelling van de goederen. Hij houdt daarbij naar billijkheid rekening zowel met de belangen van partijen als met het algemeen belang.
Dit lid bepaalt dat indien de deelgenoten geen overeenkomst hebben gesloten, de kantonrechter een dergelijke regeling kan vaststellen. Dit gebeurt op verzoek van de meest gerede partij (de partij die het meest belang heeft bij of het meest voortvarend is in het verzoeken van een regeling). De kantonrechter kan hierbij, indien dat nodig is, de goederen onder bewind stellen (onderbewindstelling). Bij het treffen van de regeling moet de kantonrechter op een wijze die redelijk en billijk is (naar billijkheid) rekening houden met zowel de belangen van de betrokken deelgenoten als met het algemeen belang.
3. Een bestaande regeling kan op verzoek van de meest gerede partij door de kantonrechter wegens onvoorziene omstandigheden gewijzigd of buiten werking gesteld worden.
Dit lid geeft aan dat een reeds bestaande regeling (zijnde een overeenkomst tussen deelgenoten of een door de rechter getroffen regeling) door de kantonrechter gewijzigd of beëindigd (buiten werking gesteld) kan worden. Dit is mogelijk op verzoek van de meest gerede partij en uitsluitend indien er sprake is van onvoorziene omstandigheden.
4. Een regeling is ook bindend voor de rechtverkrijgenden van een deelgenoot.
Dit lid stelt dat een getroffen regeling niet alleen geldt voor de huidige deelgenoten, maar ook bindend is voor hun rechtverkrijgenden (degenen die hun rechten opvolgen, zoals erfgenamen of kopers van een aandeel).
5. Op een overeenkomstig lid 2 ingesteld bewind zijn, voor zover de kantonrechter niet anders heeft bepaald, de artikelen 154, 157 tot en met 166, 168, 172, 173 en 174 van Boek 4, van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de kantonrechter de in artikel 159 van Boek 4 bedoelde beloning ook op grond van bijzondere omstandigheden anders kan regelen, alsmede dat hij de in artikel 160 van Boek 4 bedoelde zekerheidstelling te allen tijde kan bevelen. Het kan door een gezamenlijk besluit van de deelgenoten of op verzoek van een hunner door de kantonrechter worden opgeheven.
Dit lid preciseert dat wanneer de kantonrechter op grond van lid 2 een bewind instelt over de gemeenschappelijke goederen, bepaalde artikelen uit Boek 4 van het Burgerlijk Wetboek (namelijk art. 154, 157 t/m 166, 168, 172, 173 en 174) daarop van overeenkomstige toepassing zijn, tenzij de kantonrechter anders bepaalt. Dit houdt in dat die regels ook voor dit bewind gelden. Hierbij geldt met name (met dien verstande) dat de kantonrechter de beloning van de bewindvoerder (als bedoeld in artikel 159 Boek 4) ook anders kan regelen op basis van bijzondere omstandigheden. Bovendien kan de kantonrechter op elk moment de zekerheidstelling (als bedoeld in artikel 160 Boek 4) bevelen. Een dergelijk bewind kan worden beëindigd (opgeheven) door een gezamenlijk besluit van de deelgenoten of op verzoek van één van hen door de kantonrechter.