Artikel 121 (Rechtsgevolgen bezit niet te goeder trouw)
1. Een bezitter die niet te goeder trouw is, is jegens de rechthebbende behalve tot afgifte van het goed ook verplicht tot het afgeven van de afgescheiden natuurlijke en de opeisbaar geworden burgerlijke vruchten, onverminderd zijn aansprakelijkheid op grond van het in titel 3 van Boek 6 bepaalde voor door de rechthebbende geleden schade.
2. Hij heeft tegen de rechthebbende alleen een vordering tot vergoeding van de kosten die hij ten behoeve van het goed of tot winning van de vruchten heeft gemaakt, voor zover hij deze vergoeding van de rechthebbende kan vorderen op grond van het bepaalde omtrent ongerechtvaardigde verrijking.
3. Het in dit artikel bepaalde is ook op de bezitter te goeder trouw van toepassing vanaf het tijdstip waarop de rechthebbende zijn recht tegen hem heeft ingeroepen.
Uitleg in duidelijke taal
1. Een bezitter die niet te goeder trouw is, is jegens de rechthebbende behalve tot afgifte van het goed ook verplicht tot het afgeven van de afgescheiden natuurlijke en de opeisbaar geworden burgerlijke vruchten, onverminderd zijn aansprakelijkheid op grond van het in titel 3 van Boek 6 bepaalde voor door de rechthebbende geleden schade.
Dit lid betekent letterlijk: Een bezitter die niet handelt met de gerechtvaardigde overtuiging de eigenaar te zijn (niet te goeder trouw is), is ten opzichte van de werkelijke eigenaar (de rechthebbende) niet alleen verplicht het goed zelf af te geven, maar ook de natuurlijke vruchten die van het goed zijn afgescheiden (zoals oogst of jongen van dieren) en de burgerlijke vruchten die opeisbaar zijn geworden (zoals huur of rente). Dit alles doet geen afbreuk aan (onverminderd) zijn aansprakelijkheid voor schade die de rechthebbende heeft geleden, welke aansprakelijkheid is gebaseerd op de bepalingen in titel 3 van Boek 6 (betreffende onrechtmatige daad).
2. Hij heeft tegen de rechthebbende alleen een vordering tot vergoeding van de kosten die hij ten behoeve van het goed of tot winning van de vruchten heeft gemaakt, voor zover hij deze vergoeding van de rechthebbende kan vorderen op grond van het bepaalde omtrent ongerechtvaardigde verrijking.
Dit lid betekent letterlijk: De bezitter die niet te goeder trouw is, heeft jegens de rechthebbende uitsluitend een aanspraak (vordering) op vergoeding van kosten. Het gaat hierbij om kosten die hij heeft gemaakt ten behoeve van het goed (bijvoorbeeld voor onderhoud) of voor het verkrijgen (winning) van de vruchten. Deze aanspraak op vergoeding bestaat slechts voor zover hij deze vergoeding van de rechthebbende kan eisen op basis van de wettelijke regels betreffende ongerechtvaardigde verrijking.
3. Het in dit artikel bepaalde is ook op de bezitter te goeder trouw van toepassing vanaf het tijdstip waarop de rechthebbende zijn recht tegen hem heeft ingeroepen.
Dit lid betekent letterlijk: De regels die in dit artikel zijn vastgelegd (het in dit artikel bepaalde) zijn eveneens van toepassing op de bezitter die oorspronkelijk wel te goeder trouw was (dus dacht de rechtmatige eigenaar te zijn). Deze regels gaan voor hem gelden vanaf het moment dat de rechthebbende zijn eigendomsrecht tegenover deze bezitter heeft doen gelden (zijn recht tegen hem heeft ingeroepen).
Gerelateerde rechtspraak
ECLI:NL:HR:2010:BM8933
ECLI:NL:HR:2017:1012 - Dagvaarding als ingebrekestelling wanneer schuldenaar nakoming betwist
Een dagvaarding kan als ingebrekestelling fungeren (art. 6:82 lid 2 BW) als uit de proceshouding van de schuldenaar blijkt dat een aanmaning nutteloos zou zijn. Verpanding van een vordering staat niet in de weg aan toewijzing als de pandhouder met de procedure instemt.
ECLI:NL:HR:2019:506 - Kwade Trouw bij Onverschuldigde Betaling: Subjectieve Kennis van Vernietiging Vereist
Voor kwade trouw bij onverschuldigde betaling (art. 6:205 BW) is subjectieve kennis van de ontvanger vereist. Bij een vernietigbare overeenkomst betekent dit dat de ontvanger ten tijde van de betaling wist of vermoedde dat de vernietigingsbevoegdheid daadwerkelijk zou worden ingeroepen.