Artikel 118 (Bezitter te goeder trouw definitie vermoeden)
1. Een bezitter is te goeder trouw, wanneer hij zich als rechthebbende beschouwt en zich ook redelijkerwijze als zodanig mocht beschouwen.
2. Is een bezitter eenmaal te goeder trouw, dan wordt hij geacht dit te blijven.
3. Goede trouw wordt vermoed aanwezig te zijn; het ontbreken van goede trouw moet worden bewezen.
Uitleg in duidelijke taal
1. Een bezitter is te goeder trouw, wanneer hij zich als rechthebbende beschouwt en zich ook redelijkerwijze als zodanig mocht beschouwen.
Dit lid definieert wanneer een bezitter te goeder trouw is. Dit is het geval als de bezitter zichzelf als rechthebbende beschouwt en hij zich redelijkerwijze ook als zodanig mocht beschouwen.
2. Is een bezitter eenmaal te goeder trouw, dan wordt hij geacht dit te blijven.
Dit lid stelt dat indien een bezitter eenmaal te goeder trouw is, hij geacht wordt dit te blijven. Dit betekent dat zijn goede trouw voortduurt.
3. Goede trouw wordt vermoed aanwezig te zijn; het ontbreken van goede trouw moet worden bewezen.
Dit lid bepaalt dat goede trouw vermoed wordt aanwezig te zijn. Hieruit volgt dat het ontbreken van goede trouw moet worden bewezen door degene die dit stelt.
Gerelateerde rechtspraak
ECLI:NL:HR:2010:BK6588
ECLI:NL:HR:2023:1825 - Goede trouw bij verjaring erfdienstbaarheid ondanks fout in notariële akte
Een beroep op goede trouw voor verkrijgende verjaring van een erfdienstbaarheid wordt niet verhinderd door art. 3:23 BW, indien de vestiging van de erfdienstbaarheid per abuis door een notaris is weggelaten uit de akte en de verkrijger hiervan onwetend was.