Terug naar bibliotheek
Boek 3. Vermogensrecht in het algemeen
Titel 5. Bezit en houderschap
Artikel 118

Artikel 118 (Bezitter te goeder trouw definitie vermoeden)

Laatste versie

1. Een bezitter is te goeder trouw, wanneer hij zich als rechthebbende beschouwt en zich ook redelijkerwijze als zodanig mocht beschouwen.

2. Is een bezitter eenmaal te goeder trouw, dan wordt hij geacht dit te blijven.

3. Goede trouw wordt vermoed aanwezig te zijn; het ontbreken van goede trouw moet worden bewezen.

Uitleg in duidelijke taal

1. Een bezitter is te goeder trouw, wanneer hij zich als rechthebbende beschouwt en zich ook redelijkerwijze als zodanig mocht beschouwen.

Dit lid definieert wanneer een bezitter te goeder trouw is. Dit is het geval als de bezitter zichzelf als rechthebbende beschouwt en hij zich redelijkerwijze ook als zodanig mocht beschouwen.

2. Is een bezitter eenmaal te goeder trouw, dan wordt hij geacht dit te blijven.

Dit lid stelt dat indien een bezitter eenmaal te goeder trouw is, hij geacht wordt dit te blijven. Dit betekent dat zijn goede trouw voortduurt.

3. Goede trouw wordt vermoed aanwezig te zijn; het ontbreken van goede trouw moet worden bewezen.

Dit lid bepaalt dat goede trouw vermoed wordt aanwezig te zijn. Hieruit volgt dat het ontbreken van goede trouw moet worden bewezen door degene die dit stelt.