Artikel 11 (Goede trouw kennen en behoren te kennen)
Goede trouw van een persoon, vereist voor enig rechtsgevolg, ontbreekt niet alleen, indien hij de feiten of het recht, waarop zijn goede trouw betrekking moet hebben, kende, maar ook indien hij ze in de gegeven omstandigheden behoorde te kennen. Onmogelijkheid van onderzoek belet niet dat degene die goede reden tot twijfel had, aangemerkt wordt als iemand die de feiten of het recht behoorde te kennen.
Uitleg in duidelijke taal
Goede trouw van een persoon, vereist voor enig rechtsgevolg, ontbreekt niet alleen, indien hij de feiten of het recht, waarop zijn goede trouw betrekking moet hebben, kende, maar ook indien hij ze in de gegeven omstandigheden behoorde te kennen. Onmogelijkheid van onderzoek belet niet dat degene die goede reden tot twijfel had, aangemerkt wordt als iemand die de feiten of het recht behoorde te kennen.
Dit artikel bepaalt wanneer de goede trouw van een persoon, die vereist is voor enig rechtsgevolg, ontbreekt. Dit is het geval niet alleen indien hij de feiten of het recht, waarop zijn goede trouw betrekking moet hebben, kende, maar ook indien hij ze in de gegeven omstandigheden behoorde te kennen. Verder geldt dat de onmogelijkheid van onderzoek niet belet dat degene die goede reden tot twijfel had, aangemerkt wordt als iemand die de feiten of het recht behoorde te kennen.
Gerelateerde rechtspraak
ECLI:NL:HR:2023:1164
ECLI:NL:HR:2023:1135 - Hoge Raad objectiveert goedetrouw-norm en verruimt reikwijdte Mulder q.q./CL
De Hoge Raad objectiveert de goedetrouw-norm van art. 54/235 Fw: het gaat om weten of behoren te weten. Daarnaast wordt de verrekeningspositie uit Mulder q.q./CL verruimd tot betalingen op de rekening van een andere schuldenaar dan de pandgever, mits het pandrecht ook diens schuld verzekert.
ECLI:NL:HR:2001:AA9668
ECLI:NL:HR:2023:1825 - Goede trouw bij verjaring erfdienstbaarheid ondanks fout in notariële akte
Een beroep op goede trouw voor verkrijgende verjaring van een erfdienstbaarheid wordt niet verhinderd door art. 3:23 BW, indien de vestiging van de erfdienstbaarheid per abuis door een notaris is weggelaten uit de akte en de verkrijger hiervan onwetend was.