Artikel 349a (Spoedbehandeling enquêteverzoek onmiddellijke voorzieningen)
1. De ondernemingskamer behandelt het verzoek met de meeste spoed. In afwijking van artikel 282 lid 1 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering kan iedere belanghebbende een verweerschrift indienen tot een door de ondernemingskamer bepaald tijdstip voorafgaand aan de aanvang van de behandeling. De verzoekers en de rechtspersoon verschijnen hetzij bij advocaat, hetzij bijgestaan door hun advocaten. Alvorens te beslissen kan de ondernemingskamer ook ambtshalve getuigen en deskundigen horen.
2. Indien gelet op de belangen van de rechtspersoon en degenen die krachtens de wet en de statuten bij zijn organisatie zijn betrokken een onmiddellijke voorziening vereist is in verband met de toestand van de rechtspersoon of in het belang van het onderzoek, kan de ondernemingskamer in elke stand van het geding op verzoek van de indieners van het in artikel 345 bedoelde verzoek een zodanige voorziening treffen voor ten hoogste de duur van het geding. Artikel 357 lid 6 is van overeenkomstige toepassing.
3. Ingeval nog geen onderzoek is gelast, wordt een onmiddellijke voorziening slechts getroffen indien er naar het voorlopig oordeel van de ondernemingskamer gegronde redenen zijn om aan een juist beleid of juiste gang van zaken te twijfelen. De ondernemingskamer beslist daarna binnen een redelijke termijn op het verzoek als bedoeld in artikel 345.
Uitleg in duidelijke taal
1. De ondernemingskamer behandelt het verzoek met de meeste spoed. In afwijking van artikel 282 lid 1 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering kan iedere belanghebbende een verweerschrift indienen tot een door de ondernemingskamer bepaald tijdstip voorafgaand aan de aanvang van de behandeling. De verzoekers en de rechtspersoon verschijnen hetzij bij advocaat, hetzij bijgestaan door hun advocaten. Alvorens te beslissen kan de ondernemingskamer ook ambtshalve getuigen en deskundigen horen.
Dit lid bepaalt dat de ondernemingskamer het verzoek met de grootste urgentie (meeste spoed) behandelt. In tegenstelling tot wat artikel 282 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering voorschrijft, kan elke persoon met een gerechtvaardigd belang (iedere belanghebbende) een verweerschrift indienen. Dit moet gebeuren vóór een specifiek tijdstip dat de ondernemingskamer vaststelt, en wel vóórdat de behandeling van de zaak aanvangt. De indieners van het verzoek (verzoekers) en de rechtspersoon moeten persoonlijk of vertegenwoordigd verschijnen; zij verschijnen óf vertegenwoordigd door een advocaat (hetzij bij advocaat), óf bijgestaan door hun advocaten. Voordat de ondernemingskamer een besluit neemt (alvorens te beslissen), heeft zij de bevoegdheid om op eigen initiatief (ambtshalve) getuigen en deskundigen te ondervragen.
2. Indien gelet op de belangen van de rechtspersoon en degenen die krachtens de wet en de statuten bij zijn organisatie zijn betrokken een onmiddellijke voorziening vereist is in verband met de toestand van de rechtspersoon of in het belang van het onderzoek, kan de ondernemingskamer in elke stand van het geding op verzoek van de indieners van het in artikel 345 bedoelde verzoek een zodanige voorziening treffen voor ten hoogste de duur van het geding. Artikel 357 lid 6 is van overeenkomstige toepassing.
Dit lid stelt dat als, met inachtneming van de belangen van de rechtspersoon en van de personen die volgens de wet en de statuten bij zijn organisatie betrokken zijn, een directe maatregel (onmiddellijke voorziening) noodzakelijk (vereist) is – hetzij vanwege de actuele situatie (toestand) van de rechtspersoon, hetzij omdat dit in het belang van het onderzoek is – de ondernemingskamer in elke fase van de procedure (in elke stand van het geding) een dergelijke voorziening kan treffen. Dit gebeurt op verzoek van degenen die het verzoek zoals omschreven in artikel 345 hebben ingediend. Een dergelijke voorziening geldt voor maximaal de duur van de gehele juridische procedure (geding). De bepalingen van artikel 357 lid 6 zijn op een vergelijkbare wijze (van overeenkomstige toepassing) van kracht.
3. Ingeval nog geen onderzoek is gelast, wordt een onmiddellijke voorziening slechts getroffen indien er naar het voorlopig oordeel van de ondernemingskamer gegronde redenen zijn om aan een juist beleid of juiste gang van zaken te twijfelen. De ondernemingskamer beslist daarna binnen een redelijke termijn op het verzoek als bedoeld in artikel 345.
Dit lid verduidelijkt dat, wanneer er nog geen formeel onderzoek is bevolen (ingeval nog geen onderzoek is gelast), een onmiddellijke voorziening uitsluitend (slechts) wordt getroffen als de ondernemingskamer na een eerste, voorlopige beoordeling (voorlopig oordeel) meent dat er serieuze aanwijzingen (gegronde redenen) zijn om te twijfelen aan de correctheid van het gevoerde beleid of de gang van zaken binnen de rechtspersoon. Na het eventueel treffen van een onmiddellijke voorziening, neemt de ondernemingskamer vervolgens binnen een passende (redelijke) termijn een beslissing op het oorspronkelijke verzoek tot het instellen van een onderzoek, zoals bedoeld in artikel 345.