Terug naar bibliotheek
Boek 2. Rechtspersonen
Titel 1. Algemene bepalingen
Artikel 22

Artikel 22 (Rechterlijke bewindstelling goederen rechtspersoon bij ontbindingsverzoek)

Laatste versie

1. De rechter voor wie een verzoek tot ontbinding van de rechtspersoon aanhangig is, kan de goederen van die rechtspersoon desverlangd onder bewind stellen; de beschikking vermeldt het tijdstip waarop zij in werking treedt.

2. De rechter benoemt bij zijn beschikking een of meer bewindvoerders, en regelt hun bevoegdheden en hun beloning.

3. Voor zover de rechter niet anders bepaalt, kunnen de organen van de rechtspersoon zonder voorafgaande goedkeuring van de bewindvoerder geen besluiten nemen en kunnen vertegenwoordigers van de rechtspersoon zonder diens medewerking geen rechtshandelingen verrichten.

4. De beschikking kan te allen tijde door de rechter worden gewijzigd of ingetrokken; het bewind eindigt in ieder geval, zodra de uitspraak op het verzoek tot ontbinding in kracht van gewijsde gaat.

5. De bewindvoerder doet aan de registers waar de rechtspersoon is ingeschreven, opgaaf van de beschikking en van de gegevens over zichzelf die omtrent een bestuurder worden verlangd.

6. Een rechtshandeling die de rechtspersoon ondanks zijn uit het bewind voortvloeiende onbevoegdheid vóór de inschrijving heeft verricht, is niettemin geldig, indien de wederpartij het bewind kende noch behoorde te kennen.

Uitleg in duidelijke taal

1. De rechter voor wie een verzoek tot ontbinding van de rechtspersoon aanhangig is, kan de goederen van die rechtspersoon desverlangd onder bewind stellen; de beschikking vermeldt het tijdstip waarop zij in werking treedt.

Dit lid bepaalt dat de rechter, bij wie een verzoek is ingediend om een rechtspersoon te ontbinden, de mogelijkheid heeft om, indien daarom wordt verzocht (desverlangd), de goederen van die rechtspersoon onder bewind te stellen. De beslissing van de rechter (beschikking) moet aangeven op welk moment deze maatregel van kracht wordt.

2. De rechter benoemt bij zijn beschikking een of meer bewindvoerders, en regelt hun bevoegdheden en hun beloning.

Dit lid stelt dat de rechter in zijn beslissing (beschikking) één of meerdere personen aanwijst als bewindvoerder(s). Tevens bepaalt de rechter wat de bevoegdheden van deze bewindvoerder(s) zijn en hoe zij beloond zullen worden.

3. Voor zover de rechter niet anders bepaalt, kunnen de organen van de rechtspersoon zonder voorafgaande goedkeuring van de bewindvoerder geen besluiten nemen en kunnen vertegenwoordigers van de rechtspersoon zonder diens medewerking geen rechtshandelingen verrichten.

Dit lid geeft aan dat, tenzij de rechter anders beslist, de organen van de rechtspersoon geen besluiten mogen nemen zonder dat de bewindvoerder hier vooraf toestemming voor heeft gegeven. Evenzo mogen vertegenwoordigers van de rechtspersoon geen rechtshandelingen verrichten zonder de medewerking van de bewindvoerder.

4. De beschikking kan te allen tijde door de rechter worden gewijzigd of ingetrokken; het bewind eindigt in ieder geval, zodra de uitspraak op het verzoek tot ontbinding in kracht van gewijsde gaat.

Dit lid bepaalt dat de rechter de beslissing (beschikking) tot het instellen van het bewind op elk moment kan veranderen (wijzigen) of ongedaan kan maken (intrekken). Het bewind stopt in elk geval (eindigt in ieder geval) op het moment dat de definitieve uitspraak over het verzoek tot ontbinding van de rechtspersoon onherroepelijk wordt (in kracht van gewijsde gaat).

5. De bewindvoerder doet aan de registers waar de rechtspersoon is ingeschreven, opgaaf van de beschikking en van de gegevens over zichzelf die omtrent een bestuurder worden verlangd.

Dit lid verplicht de bewindvoerder om de registers waarin de rechtspersoon staat ingeschreven (zoals het Handelsregister) te informeren over de beslissing (beschikking) tot bewindstelling. De bewindvoerder moet ook dezelfde persoonlijke gegevens verstrekken die van een bestuurder van de rechtspersoon worden gevraagd.

6. Een rechtshandeling die de rechtspersoon ondanks zijn uit het bewind voortvloeiende onbevoegdheid vóór de inschrijving heeft verricht, is niettemin geldig, indien de wederpartij het bewind kende noch behoorde te kennen.

Dit lid stelt dat als de rechtspersoon, ondanks dat deze door het bewind onbevoegd was, toch een rechtshandeling heeft verricht vóórdat het bewind in de registers was ingeschreven, deze rechtshandeling toch geldig is. Dit geldt echter alleen als de andere partij (wederpartij) niet wist en ook niet redelijkerwijs had moeten weten dat er een bewind was ingesteld.