Terug naar bibliotheek
Boek 2. Rechtspersonen
Titel 5. Besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid
Afdeling 3. Het vermogen van de vennootschap
Artikel 216

Artikel 216 (Winstbestemming en uitkeringen BV)

1. De algemene vergadering is bevoegd tot bestemming van de winst die door de vaststelling van de jaarrekening is bepaald en tot vaststelling van uitkeringen, voor zover het eigen vermogen groter is dan de reserves die krachtens de wet of de statuten moeten worden aangehouden. De statuten kunnen de bevoegdheden, bedoeld in de eerste zin, beperken of toekennen aan een ander orgaan.

2. Een besluit dat strekt tot uitkering heeft geen gevolgen zolang het bestuur geen goedkeuring heeft verleend. Het bestuur weigert slechts de goedkeuring indien het weet of redelijkerwijs behoort te voorzien dat de vennootschap na de uitkering niet zal kunnen blijven voortgaan met het betalen van haar opeisbare schulden.

3. Indien de vennootschap na een uitkering niet kan voortgaan met het betalen van haar opeisbare schulden, zijn de bestuurders die dat ten tijde van de uitkering wisten of redelijkerwijs behoorden te voorzien jegens de vennootschap hoofdelijk verbonden voor het tekort dat door de uitkering is ontstaan, met de wettelijke rente vanaf de dag van de uitkering. Artikel 248 lid 5 is van overeenkomstige toepassing. Niet verbonden is de bestuurder die bewijst dat het niet aan hem te wijten is dat de vennootschap de uitkering heeft gedaan en dat hij niet nalatig is geweest in het treffen van maatregelen om de gevolgen daarvan af te wenden. Degene die de uitkering ontving terwijl hij wist of redelijkerwijs behoorde te voorzien dat de vennootschap na de uitkering niet zou kunnen voortgaan met het betalen van haar opeisbare schulden is gehouden tot vergoeding van het tekort dat door de uitkering is ontstaan, ieder voor ten hoogste het bedrag of de waarde van de door hem ontvangen uitkering, met de wettelijke rente vanaf de dag van de uitkering. Indien de bestuurders de vordering uit hoofde van de eerste zin hebben voldaan, geschiedt de in de vierde zin bedoelde vergoeding aan de bestuurders, naar evenredigheid van het gedeelte dat door ieder der bestuurders is voldaan. Ten aanzien van een schuld uit hoofde van de eerste of de vierde zin is de schuldenaar niet bevoegd tot verrekening.

4. Met een bestuurder wordt voor de toepassing van lid 3 gelijkgesteld degene die het beleid van de vennootschap heeft bepaald of mede heeft bepaald, als ware hij bestuurder. De vordering kan niet worden ingesteld tegen de door de rechter benoemde bewindvoerder.

5. Bij de berekening van iedere uitkering tellen de aandelen die de vennootschap in haar kapitaal houdt, niet mede, tenzij bij de statuten anders is bepaald.

6. Bij de berekening van het bedrag, dat op ieder aandeel zal worden uitgekeerd, komt slechts het bedrag van de verplichte stortingen op het nominale bedrag van de aandelen in aanmerking. Van de vorige zin kan in de statuten of telkens met instemming van alle aandeelhouders worden afgeweken.

7. Bij de statuten kan worden bepaald dat aandelen van een bepaalde soort of aanduiding geen of slechts beperkt recht geven tot deling in de winst of reserves van de vennootschap.

8. Voor een statutaire regeling als bedoeld in lid 6 of lid 7 is de instemming vereist van alle houders van aandelen aan wier rechten de statutenwijziging afbreuk doet.

9. De statuten kunnen bepalen dat de vordering van een aandeelhouder niet door verloop van vijf jaren verjaart, doch eerst na een langere termijn vervalt. Een zodanige bepaling is alsdan van overeenkomstige toepassing op de vordering van de houder van een certificaat van een aandeel op de aandeelhouder.

10. De statuten kunnen bepalen dat de winst waartoe houders van aandelen van een bepaalde soort gerechtigd zijn, geheel of gedeeltelijk te hunnen behoeve wordt gereserveerd.

11. Lid 3 is niet van toepassing op uitkeringen in de vorm van aandelen in het kapitaal van de vennootschap of bijschrijvingen op niet volgestorte aandelen.

Uitleg in duidelijke taal

1. De algemene vergadering is bevoegd tot bestemming van de winst die door de vaststelling van de jaarrekening is bepaald en tot vaststelling van uitkeringen, voor zover het eigen vermogen groter is dan de reserves die krachtens de wet of de statuten moeten worden aangehouden. De statuten kunnen de bevoegdheden, bedoeld in de eerste zin, beperken of toekennen aan een ander orgaan.

Dit betekent dat de algemene vergadering de macht heeft om te beslissen wat er gebeurt met de winst die is vastgesteld in de jaarrekening. Zij mag ook besluiten tot het doen van uitkeringen, maar alleen als het eigen vermogen van de vennootschap groter is dan de reserves die volgens de wet of de statuten verplicht moeten worden aangehouden. De statuten hebben de mogelijkheid om deze bevoegdheden van de algemene vergadering te beperken of aan een ander orgaan van de vennootschap toe te wijzen.

2. Een besluit dat strekt tot uitkering heeft geen gevolgen zolang het bestuur geen goedkeuring heeft verleend. Het bestuur weigert slechts de goedkeuring indien het weet of redelijkerwijs behoort te voorzien dat de vennootschap na de uitkering niet zal kunnen blijven voortgaan met het betalen van haar opeisbare schulden.

Dit houdt in dat een besluit om tot uitkering over te gaan pas effect heeft nadat het bestuur zijn goedkeuring heeft gegeven. Het bestuur mag deze goedkeuring alleen weigeren als het op het moment van goedkeuring weet, of redelijkerwijs zou moeten kunnen inschatten, dat de vennootschap na het doen van de uitkering niet meer in staat zal zijn haar opeisbare schulden te voldoen (de zogenaamde uitkeringstoets).

3. Indien de vennootschap na een uitkering niet kan voortgaan met het betalen van haar opeisbare schulden, zijn de bestuurders die dat ten tijde van de uitkering wisten of redelijkerwijs behoorden te voorzien jegens de vennootschap hoofdelijk verbonden voor het tekort dat door de uitkering is ontstaan, met de wettelijke rente vanaf de dag van de uitkering. Artikel 248 lid 5 is van overeenkomstige toepassing. Niet verbonden is de bestuurder die bewijst dat het niet aan hem te wijten is dat de vennootschap de uitkering heeft gedaan en dat hij niet nalatig is geweest in het treffen van maatregelen om de gevolgen daarvan af te wenden. Degene die de uitkering ontving terwijl hij wist of redelijkerwijs behoorde te voorzien dat de vennootschap na de uitkering niet zou kunnen voortgaan met het betalen van haar opeisbare schulden is gehouden tot vergoeding van het tekort dat door de uitkering is ontstaan, ieder voor ten hoogste het bedrag of de waarde van de door hem ontvangen uitkering, met de wettelijke rente vanaf de dag van de uitkering. Indien de bestuurders de vordering uit hoofde van de eerste zin hebben voldaan, geschiedt de in de vierde zin bedoelde vergoeding aan de bestuurders, naar evenredigheid van het gedeelte dat door ieder der bestuurders is voldaan. Ten aanzien van een schuld uit hoofde van de eerste of de vierde zin is de schuldenaar niet bevoegd tot verrekening.

Dit bepaalt dat als de vennootschap na het doen van een uitkering haar opeisbare schulden niet meer kan betalen, de bestuurders die op het moment van de uitkering wisten of redelijkerwijs hadden moeten voorzien dat dit zou gebeuren, hoofdelijk aansprakelijk zijn tegenover de vennootschap. Deze aansprakelijkheid geldt voor het tekort dat door de uitkering is ontstaan, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van de uitkering. Artikel 248, lid 5 (dat handelt over kennelijk onbehoorlijk bestuur in geval van faillissement), is hierop ook van toepassing. Een bestuurder is echter niet aansprakelijk als hij kan bewijzen dat het niet zijn schuld was dat de vennootschap de uitkering heeft gedaan en dat hij niet heeft nagelaten maatregelen te nemen om de nadelige gevolgen te voorkomen. Verder moet degene die de uitkering heeft ontvangen en wist of redelijkerwijs had moeten voorzien dat de vennootschap daarna haar schulden niet meer zou kunnen betalen, het door de uitkering ontstane tekort vergoeden. Deze vergoedingsplicht is beperkt tot maximaal het bedrag of de waarde van de ontvangen uitkering, plus wettelijke rente vanaf de dag van uitkering. Als de bestuurders de schuld aan de vennootschap (uit de eerste zin) hebben betaald, dan wordt de vergoeding door de ontvanger (uit de vierde zin) aan de bestuurders betaald, in verhouding tot wat elke bestuurder heeft bijgedragen. De schuldenaar mag een schuld die voortvloeit uit de eerste of vierde zin niet verrekenen met een eventuele eigen vordering op de vennootschap of bestuurders.

4. Met een bestuurder wordt voor de toepassing van lid 3 gelijkgesteld degene die het beleid van de vennootschap heeft bepaald of mede heeft bepaald, als ware hij bestuurder. De vordering kan niet worden ingesteld tegen de door de rechter benoemde bewindvoerder.

Dit betekent dat voor de toepassing van de aansprakelijkheidsregels in lid 3, een persoon die feitelijk het beleid van de vennootschap heeft bepaald of mede heeft bepaald, alsof hij een formele bestuurder was, gelijkgesteld wordt met een bestuurder. De vordering tot schadevergoeding op basis van lid 3 kan echter niet worden ingesteld tegen een bewindvoerder die door de rechter is aangesteld.

5. Bij de berekening van iedere uitkering tellen de aandelen die de vennootschap in haar kapitaal houdt, niet mede, tenzij bij de statuten anders is bepaald.

Dit stelt dat aandelen die de vennootschap zelf bezit (ingekochte eigen aandelen) niet meetellen bij de berekening van het bedrag dat per aandeel wordt uitgekeerd. Een uitzondering hierop is mogelijk als de statuten dit anders bepalen.

6. Bij de berekening van het bedrag, dat op ieder aandeel zal worden uitgekeerd, komt slechts het bedrag van de verplichte stortingen op het nominale bedrag van de aandelen in aanmerking. Van de vorige zin kan in de statuten of telkens met instemming van alle aandeelhouders worden afgeweken.

Dit lid geeft aan dat bij het vaststellen van het uitkeringsbedrag per aandeel, alleen rekening wordt gehouden met het bedrag van de verplichte stortingen die op het nominale bedrag van de aandelen zijn gedaan. Het is mogelijk om hiervan af te wijken, ofwel door een bepaling in de statuten, ofwel telkens wanneer alle aandeelhouders hiermee instemmen.

7. Bij de statuten kan worden bepaald dat aandelen van een bepaalde soort of aanduiding geen of slechts beperkt recht geven tot deling in de winst of reserves van de vennootschap.

Dit betekent dat de statuten de mogelijkheid bieden om voor bepaalde soorten aandelen of aandelen met een specifieke aanduiding vast te leggen dat deze geen, of slechts een beperkt, recht geven op een deel van de winst of de reserves van de vennootschap.

8. Voor een statutaire regeling als bedoeld in lid 6 of lid 7 is de instemming vereist van alle houders van aandelen aan wier rechten de statutenwijziging afbreuk doet.

Dit houdt in dat als er een statutaire regeling wordt ingevoerd zoals beschreven in lid 6 (betreffende de berekening van uitkeringen) of lid 7 (betreffende beperkte rechten op winst of reserves), hiervoor de instemming nodig is van alle aandeelhouders wier rechten door deze statutenwijziging worden geschaad.

9. De statuten kunnen bepalen dat de vordering van een aandeelhouder niet door verloop van vijf jaren verjaart, doch eerst na een langere termijn vervalt. Een zodanige bepaling is alsdan van overeenkomstige toepassing op de vordering van de houder van een certificaat van een aandeel op de aandeelhouder.

Dit lid stelt dat de statuten kunnen voorzien in een langere verjaringstermijn dan de gebruikelijke vijf jaar voor een vordering van een aandeelhouder (bijvoorbeeld op dividend). Als zo'n bepaling in de statuten is opgenomen, geldt deze ook voor de vordering die een houder van een certificaat van een aandeel heeft op de betreffende aandeelhouder.

10. De statuten kunnen bepalen dat de winst waartoe houders van aandelen van een bepaalde soort gerechtigd zijn, geheel of gedeeltelijk te hunnen behoeve wordt gereserveerd.

Dit betekent dat in de statuten kan worden vastgelegd dat de winst waarop de houders van een specifieke soort aandelen recht hebben, geheel of voor een deel speciaal voor hen wordt gereserveerd binnen de vennootschap.

11. Lid 3 is niet van toepassing op uitkeringen in de vorm van aandelen in het kapitaal van de vennootschap of bijschrijvingen op niet volgestorte aandelen.

Dit slotlid specificeert dat de aansprakelijkheidsregeling voor bestuurders, zoals beschreven in lid 3, niet geldt wanneer uitkeringen plaatsvinden in de vorm van nieuwe aandelen in het kapitaal van de vennootschap (stockdividend) of wanneer er bedragen worden bijgeschreven op aandelen die nog niet volledig zijn volgestort.