Artikel 90 (Bestuur goederen door echtgenoten)
1. Een echtgenoot is bevoegd tot het bestuur van zijn eigen goederen en, volgens de regels van artikel 97, tot het bestuur van goederen van een gemeenschap.
2. Het bestuur van een echtgenoot over een goed omvat de uitoefening van de daaraan verbonden bevoegdheden, daaronder begrepen de bevoegdheid tot beschikking en tot beheer en de bevoegdheid om ten aanzien van dat goed feitelijke handelingen te verrichten en toe te laten, onverminderd de bevoegdheden tot genot en gebruik die de andere echtgenoot overeenkomstig de huwelijksverhouding toekomen.
3. Tussen de echtgenoot die het hem toekomend bestuur overlaat aan de andere echtgenoot, en deze laatste zijn de bepalingen omtrent opdracht van overeenkomstige toepassing, met inachtneming van de aard van de huwelijksverhouding en de aard der goederen.
4. De echtgenoot die een goed bestuurt, kan als partij naast de andere echtgenoot toetreden tot een rechtshandeling die deze laatste met betrekking tot dat goed heeft verricht. De verklaring van toetreding wordt gericht tot hen die partij bij de rechtshandeling zijn; artikel 56 van Boek 3 is van overeenkomstige toepassing. Is voor het verrichten van de rechtshandeling een bepaalde vorm voorgeschreven, dan geldt voor de toetreding hetzelfde vereiste. De echtgenoot kan toetreding tot bijkomstige en tot reeds opeisbare rechten en verplichtingen uitsluiten; hij wordt geacht zich slechts te hebben verbonden onder eerbiediging van tevoren aan derden verleende rechten.
Uitleg in duidelijke taal
1. Een echtgenoot is bevoegd tot het bestuur van zijn eigen goederen en, volgens de regels van artikel 97, tot het bestuur van goederen van een gemeenschap.
Dit betekent letterlijk dat een echtgenoot de bevoegdheid heeft om zijn of haar eigen goederen te besturen. Daarnaast is een echtgenoot, conform de regels uiteengezet in artikel 97, ook bevoegd tot het bestuur van goederen die tot een gemeenschap behoren.
2. Het bestuur van een echtgenoot over een goed omvat de uitoefening van de daaraan verbonden bevoegdheden, daaronder begrepen de bevoegdheid tot beschikking en tot beheer en de bevoegdheid om ten aanzien van dat goed feitelijke handelingen te verrichten en toe te laten, onverminderd de bevoegdheden tot genot en gebruik die de andere echtgenoot overeenkomstig de huwelijksverhouding toekomen.
Dit lid preciseert dat het bestuur van een goed door een echtgenoot inhoudt dat deze echtgenoot de bevoegdheden uitoefent die aan dat goed verbonden zijn. Hieronder vallen de bevoegdheid om over het goed te beschikken (bijvoorbeeld verkopen), het te beheren, en om feitelijke handelingen met betrekking tot dat goed te verrichten of toe te staan. Dit alles laat de bevoegdheden tot genot en gebruik die de andere echtgenoot heeft op basis van hun huwelijksverhouding, onverlet.
3. Tussen de echtgenoot die het hem toekomend bestuur overlaat aan de andere echtgenoot, en deze laatste zijn de bepalingen omtrent opdracht van overeenkomstige toepassing, met inachtneming van de aard van de huwelijksverhouding en de aard der goederen.
Dit lid stelt dat wanneer een echtgenoot het bestuur over zijn of haar goederen overdraagt aan de andere echtgenoot, de wettelijke bepalingen betreffende opdracht (een overeenkomst waarbij de ene partij voor de andere partij rechtshandelingen verricht) van overeenkomstige toepassing zijn op hun onderlinge relatie. Hierbij moet rekening worden gehouden met de specifieke aard van de huwelijksverhouding en de aard van de betreffende goederen.
4. De echtgenoot die een goed bestuurt, kan als partij naast de andere echtgenoot toetreden tot een rechtshandeling die deze laatste met betrekking tot dat goed heeft verricht. De verklaring van toetreding wordt gericht tot hen die partij bij de rechtshandeling zijn; artikel 56 van Boek 3 is van overeenkomstige toepassing. Is voor het verrichten van de rechtshandeling een bepaalde vorm voorgeschreven, dan geldt voor de toetreding hetzelfde vereiste. De echtgenoot kan toetreding tot bijkomstige en tot reeds opeisbare rechten en verplichtingen uitsluiten; hij wordt geacht zich slechts te hebben verbonden onder eerbiediging van tevoren aan derden verleende rechten.
Dit lid regelt dat de echtgenoot die een goed bestuurt, de mogelijkheid heeft om als partij toe te treden tot een rechtshandeling die de andere echtgenoot met betrekking tot dat goed heeft uitgevoerd. De mededeling van deze toetreding moet worden gericht aan de andere partijen bij die rechtshandeling. Artikel 56 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek is hierop van overeenkomstige toepassing. Indien voor de oorspronkelijke rechtshandeling een specifieke vorm vereist was, geldt diezelfde vormvereiste ook voor de toetreding. De toetredende echtgenoot heeft de mogelijkheid om de toetreding te beperken, zodat deze niet geldt voor bijkomstige rechten en verplichtingen of voor rechten en verplichtingen die al opeisbaar zijn. Er wordt aangenomen dat de toetredende echtgenoot zich alleen verbindt met respect voor de rechten die al eerder aan derden waren verleend.