Burgerlijk Wetboek Boek 1

1. Een ouder kan bij uiterste wilsbeschikking of door hiervan aantekening te laten opnemen in het register, bedoeld in artikel 244, bepalen welke persoon dan wel welke twee personen na zijn dood voortaan als voogd onderscheidenlijk als gezamenlijke voogden het gezag over zijn kinderen zullen uitoefenen.

Dit betekent dat een ouder de bevoegdheid heeft om vast te leggen wie er na zijn of haar overlijden als voogd (één persoon) of als gezamenlijke voogden (twee personen) het gezag over de kinderen zal uitoefenen. Deze vastlegging kan de ouder doen door middel van een uiterste wilsbeschikking (een testament) of door een aantekening hiervan te laten maken in het specifieke register, zoals vermeld in artikel 244.

2. Hij kan geen rechtspersoon als voogd aanwijzen.

Dit lid verduidelijkt dat de ouder geen rechtspersoon, zoals een stichting of vennootschap, mag aanwijzen als voogd.

3. Hebben beide ouders van deze bevoegdheid gebruik gemaakt, en sterven zij, zonder dat men kan weten wie het eerst overleden is, dan bepaalt de rechtbank ambtshalve wiens beschikking of aantekening gevolg heeft.

Indien beide ouders van deze bevoegdheid om een voogd aan te wijzen gebruik gemaakt hebben, en zij overlijden zonder dat men kan weten wie het eerst overleden is, dan is het aan de rechtbank om ambtshalve (uit eigen beweging) te bepalen wiens beschikking of aantekening gevolg heeft (dus welke aanwijzing geldig is).

4. Heeft een ouder bij beschikking en bij aantekening verschillende voogden aangewezen, dan heeft de laatst gedane aanwijzing gevolg.

Wanneer een ouder bij beschikking (bijvoorbeeld een testament) en bij aantekening (in het register) verschillende voogden heeft aangewezen, dan geldt dat de laatst gedane aanwijzing gevolg heeft (de meest recente aanwijzing is dus bindend).