Artikel 282 (Gezamenlijke voogdij door voogd en ander)
1. Op eensluidend verzoek van de voogd en een ander die in een nauwe persoonlijke betrekking tot het kind staat, kan de rechter bepalen dat de voogdij door hen gezamenlijk wordt uitgeoefend.
2. Voor de duur van de gezamenlijke uitoefening van de voogdij worden beide in het eerste lid bedoelde personen als voogd aangemerkt.
3. Het verzoek wordt afgewezen indien gegronde vrees bestaat dat bij inwilliging de belangen van het kind zouden worden verwaarloosd.
4. Gezamenlijke uitoefening van de voogdij is niet mogelijk ten aanzien van tijdelijke voogdij als bedoeld in de artikelen 296 en 297. Zij staat niet open voor rechtspersonen.
5. Artikel 253a is van overeenkomstige toepassing.
6. In afwijking van artikel 336 hebben twee voogden die gezamenlijk de voogdij uitoefenen, de plicht en het recht het minderjarige kind te verzorgen en op te voeden. Artikel 253w is, zolang de gezamenlijke voogdij voortduurt, ten aanzien van hen beiden van overeenkomstige toepassing, tenzij het betreft pleegouders die zijn belast met de gezamenlijke voogdij en die met een zorgaanbieder een pleegcontract hebben gesloten als bedoeld in artikel 5.2 van de Jeugdwet.
7. Een verzoek als bedoeld in het eerste lid kan vergezeld gaan van een verzoek tot wijziging van de geslachtsnaam van het kind in de geslachtsnaam van een van de voogden, van beide voogden of van een voogd en de oorspronkelijke geslachtsnaam van het kind, in een vrij te bepalen volgorde. Artikel 5, veertiende lid, is van overeenkomstige toepassing. Een zodanig verzoek wordt afgewezen, indien:
a. het kind van twaalf jaar of ouder ter gelegenheid van zijn verhoor niet heeft ingestemd met het verzoek; b. het verzoek tot gezamenlijke voogdij wordt afgewezen; of c. het belang van het kind zich tegen toewijzing verzet.
Uitleg in duidelijke taal
1. Op eensluidend verzoek van de voogd en een ander die in een nauwe persoonlijke betrekking tot het kind staat, kan de rechter bepalen dat de voogdij door hen gezamenlijk wordt uitgeoefend.
Dit lid stelt dat wanneer de voogd en een ander die in een nauwe persoonlijke betrekking tot het kind staat, een eensluidend verzoek indienen, de rechter kan bepalen dat de voogdij door hen gezamenlijk wordt uitgeoefend.
2. Voor de duur van de gezamenlijke uitoefening van de voogdij worden beide in het eerste lid bedoelde personen als voogd aangemerkt.
Dit lid verduidelijkt dat gedurende de periode van de gezamenlijke uitoefening van de voogdij, beide in het eerste lid bedoelde personen als voogd zullen worden aangemerkt.
3. Het verzoek wordt afgewezen indien gegronde vrees bestaat dat bij inwilliging de belangen van het kind zouden worden verwaarloosd.
In dit lid staat dat het verzoek wordt afgewezen indien er een gegronde vrees bestaat dat, bij inwilliging van het verzoek, de belangen van het kind zouden worden verwaarloosd.
4. Gezamenlijke uitoefening van de voogdij is niet mogelijk ten aanzien van tijdelijke voogdij als bedoeld in de artikelen 296 en 297. Zij staat niet open voor rechtspersonen.
Dit lid specificeert dat gezamenlijke uitoefening van de voogdij niet mogelijk is ten aanzien van tijdelijke voogdij als bedoeld in de artikelen 296 en 297. Bovendien staat zij niet open voor rechtspersonen.
5. Artikel 253a is van overeenkomstige toepassing.
Dit lid geeft aan dat artikel 253a van overeenkomstige toepassing is.
6. In afwijking van artikel 336 hebben twee voogden die gezamenlijk de voogdij uitoefenen, de plicht en het recht het minderjarige kind te verzorgen en op te voeden. Artikel 253w is, zolang de gezamenlijke voogdij voortduurt, ten aanzien van hen beiden van overeenkomstige toepassing, tenzij het betreft pleegouders die zijn belast met de gezamenlijke voogdij en die met een zorgaanbieder een pleegcontract hebben gesloten als bedoeld in artikel 5.2 van de Jeugdwet.
Dit lid bepaalt dat, in afwijking van artikel 336, twee voogden die gezamenlijk de voogdij uitoefenen, de plicht en het recht hebben het minderjarige kind te verzorgen en op te voeden. Verder is artikel 253w, zolang de gezamenlijke voogdij voortduurt, ten aanzien van hen beiden van overeenkomstige toepassing. Dit laatste geldt echter niet (tenzij) als het betreft pleegouders die zijn belast met de gezamenlijke voogdij en die met een zorgaanbieder een pleegcontract hebben gesloten als bedoeld in artikel 5.2 van de Jeugdwet.
7. Een verzoek als bedoeld in het eerste lid kan vergezeld gaan van een verzoek tot wijziging van de geslachtsnaam van het kind in de geslachtsnaam van een van de voogden, van beide voogden of van een voogd en de oorspronkelijke geslachtsnaam van het kind, in een vrij te bepalen volgorde. Artikel 5, veertiende lid, is van overeenkomstige toepassing. Een zodanig verzoek wordt afgewezen, indien:
Dit lid stelt dat een verzoek als bedoeld in het eerste lid (voor gezamenlijke voogdij) vergezeld kan gaan van een verzoek tot wijziging van de geslachtsnaam van het kind in de geslachtsnaam van een van de voogden, van beide voogden of van een voogd en de oorspronkelijke geslachtsnaam van het kind, in een vrij te bepalen volgorde. Hierbij is artikel 5, veertiende lid, van overeenkomstige toepassing. Een zodanig verzoek tot naamsverandering wordt afgewezen, indien:
a. het kind van twaalf jaar of ouder ter gelegenheid van zijn verhoor niet heeft ingestemd met het verzoek;
het kind van twaalf jaar of ouder ter gelegenheid van zijn verhoor niet heeft ingestemd met het verzoek;
b. het verzoek tot gezamenlijke voogdij wordt afgewezen; of
het verzoek tot gezamenlijke voogdij wordt afgewezen; of
c. het belang van het kind zich tegen toewijzing verzet.
het belang van het kind zich tegen toewijzing van het verzoek tot naamsverandering verzet.