Artikel 253t (Gezamenlijk gezag ouder en niet-ouder rechterlijke beslissing)
1. Indien het gezag over een kind bij één ouder berust, kan de rechtbank op gezamenlijk verzoek van de met het gezag belaste ouder en een ander dan de ouder die in een nauwe persoonlijke betrekking tot het kind staat, hen gezamenlijk met het gezag over het kind belasten.
2. In het geval dat het kind tevens in familierechtelijke betrekking staat tot een andere ouder wordt het verzoek slechts toegewezen, indien:
a. de ouder en de ander op de dag van het verzoek gedurende ten minste een aaneengesloten periode van een jaar onmiddellijk voorafgaande aan het verzoek gezamenlijk de zorg voor het kind hebben gehad; en b. de ouder die het verzoek doet op de dag van het verzoek gedurende ten minste een aaneengesloten periode van drie jaren alleen met het gezag belast is geweest.
3. Het verzoek wordt afgewezen indien, mede in het licht van de belangen van een andere ouder, gegronde vrees bestaat dat bij inwilliging de belangen van het kind zouden worden verwaarloosd.
4. Het gezamenlijk gezag, bedoeld in het eerste lid, kan niet worden toegekend in de gevallen, bedoeld in artikel 253q, eerste lid, en artikel 253r. Het staat niet open voor rechtspersonen.
5. Een verzoek als bedoeld in het eerste lid kan vergezeld gaan van een verzoek tot wijziging van de geslachtsnaam van het kind in de geslachtsnaam van de met het gezag belaste ouder of de ander, of van een ouder en de ander in een vrij te bepalen volgorde. Artikel 5, veertiende lid, is van overeenkomstige toepassing. Een zodanig verzoek wordt afgewezen, indien
a. het kind van twaalf jaar of ouder ter gelegenheid van zijn verhoor niet heeft ingestemd met het verzoek; b. het verzoek, bedoeld in het eerste lid, wordt afgewezen; of c. het belang van het kind zich tegen toewijzing verzet.
Uitleg in duidelijke taal
1. Indien het gezag over een kind bij één ouder berust, kan de rechtbank op gezamenlijk verzoek van de met het gezag belaste ouder en een ander dan de ouder die in een nauwe persoonlijke betrekking tot het kind staat, hen gezamenlijk met het gezag over het kind belasten.
Dit lid bepaalt dat als één ouder het gezag over een kind heeft, de rechtbank hen gezamenlijk met het gezag kan belasten. Dit gebeurt op gezamenlijk verzoek van de ouder die al gezag heeft en een andere persoon (niet zijnde een ouder) die een nauwe persoonlijke betrekking met het kind heeft.
2. In het geval dat het kind tevens in familierechtelijke betrekking staat tot een andere ouder wordt het verzoek slechts toegewezen, indien:
Dit lid stelt dat als het kind ook een familierechtelijke betrekking heeft met een andere ouder, het verzoek om gezamenlijk gezag (zoals in lid 1) alleen wordt toegewezen als aan de volgende voorwaarden is voldaan:
a. de ouder en de ander op de dag van het verzoek gedurende ten minste een aaneengesloten periode van een jaar onmiddellijk voorafgaande aan het verzoek gezamenlijk de zorg voor het kind hebben gehad; en
Dit betekent dat de ouder die het verzoek doet en de ander (de niet-ouder) op de dag van het verzoek minimaal één jaar lang onafgebroken samen voor het kind moeten hebben gezorgd, direct voorafgaand aan het verzoek.
b. de ouder die het verzoek doet op de dag van het verzoek gedurende ten minste een aaneengesloten periode van drie jaren alleen met het gezag belast is geweest.
Dit houdt in dat de ouder die het verzoek indient, op de dag van het verzoek minimaal drie jaar lang onafgebroken alleen het gezag over het kind moet hebben gehad.
3. Het verzoek wordt afgewezen indien, mede in het licht van de belangen van een andere ouder, gegronde vrees bestaat dat bij inwilliging de belangen van het kind zouden worden verwaarloosd.
Dit lid bepaalt dat het verzoek wordt afgewezen als er een gegronde vrees bestaat dat de belangen van het kind geschaad (verwaarloosd) zouden worden als het verzoek wordt ingewilligd. Hierbij wordt ook rekening gehouden met de belangen van een eventuele andere ouder.
4. Het gezamenlijk gezag, bedoeld in het eerste lid, kan niet worden toegekend in de gevallen, bedoeld in artikel 253q, eerste lid, en artikel 253r. Het staat niet open voor rechtspersonen.
Dit lid geeft aan dat het gezamenlijk gezag, zoals beschreven in het eerste lid, niet kan worden verleend in situaties die genoemd zijn in artikel 253q, eerste lid, en artikel 253r. Verder kunnen rechtspersonen (zoals een stichting of bv) geen gezamenlijk gezag krijgen.
5. Een verzoek als bedoeld in het eerste lid kan vergezeld gaan van een verzoek tot wijziging van de geslachtsnaam van het kind in de geslachtsnaam van de met het gezag belaste ouder of de ander, of van een ouder en de ander in een vrij te bepalen volgorde. Artikel 5, veertiende lid, is van overeenkomstige toepassing. Een zodanig verzoek wordt afgewezen, indien
Dit lid stelt dat een verzoek om gezamenlijk gezag (zoals in lid 1) samen kan gaan met een verzoek om de geslachtsnaam van het kind te wijzigen. Dit kan de naam zijn van de ouder met gezag, de ander, of een combinatie in een zelf te kiezen volgorde. Artikel 5, veertiende lid, geldt hierbij ook (is van overeenkomstige toepassing). Een dergelijk verzoek tot naamswijziging wordt afgewezen als:
a. het kind van twaalf jaar of ouder ter gelegenheid van zijn verhoor niet heeft ingestemd met het verzoek;
Dit betekent dat het verzoek wordt afgewezen indien het kind twaalf jaar of ouder is en tijdens zijn verhoor niet heeft ingestemd met het verzoek tot naamswijziging.
b. het verzoek, bedoeld in het eerste lid, wordt afgewezen; of
Dit betekent dat het verzoek tot naamswijziging wordt afgewezen indien het oorspronkelijke verzoek om gezamenlijk gezag (genoemd in het eerste lid) wordt afgewezen.
c. het belang van het kind zich tegen toewijzing verzet.
Dit houdt in dat het verzoek tot naamswijziging wordt afgewezen indien het toewijzen van het verzoek in strijd is met het belang van het kind (het belang van het kind verzet zich ertegen).
Gerelateerde rechtspraak
ECLI:NL:HR:2001:ZC3598
ECLI:NL:HR:2022:685 - Hoge Raad beantwoordt geen vragen over draagmoederschap en wacht op wetgever
De Hoge Raad onthoudt zich van het beantwoorden van prejudiciële vragen over de erkenning van ouderschap na internationaal draagmoederschap. Aangezien er wetgeving in voorbereiding is, zou beantwoording de rechtsvormende taak van de Hoge Raad te buiten gaan. De feitenrechter krijgt een voorlopige handreiking.
ECLI:NL:HR:2018:112 - Strafverzwaring art. 304 Sr: meerderjarig slachtoffer is geen ‘kind’
De strafverzwarende omstandigheid van art. 304 Sr voor mishandeling van een "kind dat men verzorgt of opvoedt" is niet van toepassing op een meerderjarig slachtoffer. De Hoge Raad baseert deze uitleg op de wetsgeschiedenis en de koppeling met civielrechtelijke bepalingen over minderjarigen.