Artikel 253q (Onbevoegdheid gezag ouders en gevolgen)
1. Wanneer een van de ouders die gezamenlijk het gezag over hun minderjarige kinderen uitoefenen, op een der in artikel 246 genoemde gronden daartoe onbevoegd is, oefent de andere ouder alleen het gezag over de kinderen uit. Wanneer de grond van de onbevoegdheid is weggevallen, herleeft van rechtswege het gezamenlijke gezag.
2. Wanneer beide ouders die gezamenlijk het gezag over hun minderjarige kinderen uitoefenen, daartoe op een der in artikel 246 genoemde gronden onbevoegd zijn, benoemt de rechtbank een voogd.
3. Wanneer een ouder die alleen het gezag uitoefent, op een der in artikel 246 genoemde gronden daartoe onbevoegd is, belast de rechtbank de andere ouder met het gezag, tenzij de rechter oordeelt dat het belang van de minderjarige zich hiertegen verzet. Alsdan benoemt zij een voogd.
4. De in het tweede en derde lid bedoelde beslissingen worden gegeven op verzoek van een ouder, bloed- of aanverwanten van de minderjarige, de raad voor de kinderbescherming, de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, een rechtspersoon een daartoe door Onze Minister van Veiligheid en Justitie aanvaarde rechtspersoon als bedoeld in artikel 256, eerste lid, en artikel 302, tweede lid, of ambtshalve.
5. Wanneer de grond van de onbevoegdheid ten aanzien van de ouder die het gezag alleen uitoefende, is vervallen, belast de rechtbank deze ouder op zijn verzoek wederom met het gezag tenzij de rechtbank oordeelt dat het belang van de minderjarige zich hiertegen verzet. Op verzoek van de ouders of een van hen kan hij de ouders gezamenlijk met het gezag belasten.
Uitleg in duidelijke taal
1. Wanneer een van de ouders die gezamenlijk het gezag over hun minderjarige kinderen uitoefenen, op een der in artikel 246 genoemde gronden daartoe onbevoegd is, oefent de andere ouder alleen het gezag over de kinderen uit. Wanneer de grond van de onbevoegdheid is weggevallen, herleeft van rechtswege het gezamenlijke gezag.
Dit betekent: Als één van de ouders die gezamenlijk het gezag over hun minderjarige kinderen hebben, onbevoegd wordt om dit gezag uit te oefenen op basis van één van de gronden die in artikel 246 zijn genoemd, dan oefent de andere ouder alleen het gezag over de kinderen uit. Wanneer de reden voor deze onbevoegdheid niet langer bestaat, wordt het gezamenlijke gezag automatisch (van rechtswege) hersteld.
2. Wanneer beide ouders die gezamenlijk het gezag over hun minderjarige kinderen uitoefenen, daartoe op een der in artikel 246 genoemde gronden onbevoegd zijn, benoemt de rechtbank een voogd.
Dit betekent: Als beide ouders die gezamenlijk het gezag over hun minderjarige kinderen hebben, onbevoegd worden om dit gezag uit te oefenen op basis van één van de gronden die in artikel 246 zijn genoemd, dan benoemt de rechtbank een voogd.
3. Wanneer een ouder die alleen het gezag uitoefent, op een der in artikel 246 genoemde gronden daartoe onbevoegd is, belast de rechtbank de andere ouder met het gezag, tenzij de rechter oordeelt dat het belang van de minderjarige zich hiertegen verzet. Alsdan benoemt zij een voogd.
Dit betekent: Als een ouder die alleen het gezag uitoefent, onbevoegd wordt om dit gezag uit te oefenen op basis van één van de gronden die in artikel 246 zijn genoemd, dan belast de rechtbank de andere ouder met het gezag. Dit gebeurt niet als de rechter van oordeel is dat dit in strijd is met het belang van de minderjarige. In dat geval (alsdan) benoemt de rechtbank een voogd.
4. De in het tweede en derde lid bedoelde beslissingen worden gegeven op verzoek van een ouder, bloed- of aanverwanten van de minderjarige, de raad voor de kinderbescherming, de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, een rechtspersoon een daartoe door Onze Minister van Veiligheid en Justitie aanvaarde rechtspersoon als bedoeld in artikel 256, eerste lid, en artikel 302, tweede lid, of ambtshalve.
- op verzoek van een ouder;
- op verzoek van bloedverwanten of aanverwanten van de minderjarige;
- op verzoek van de raad voor de kinderbescherming;
- op verzoek van de gecertificeerde instelling, zoals omschreven in artikel 1.1 van de Jeugdwet;
- op verzoek van een rechtspersoon die door Onze Minister van Veiligheid en Justitie is aanvaard, zoals bedoeld in artikel 256, eerste lid, en artikel 302, tweede lid;
- of ambtshalve (dat wil zeggen, op initiatief van de rechter zelf).
5. Wanneer de grond van de onbevoegdheid ten aanzien van de ouder die het gezag alleen uitoefende, is vervallen, belast de rechtbank deze ouder op zijn verzoek wederom met het gezag tenzij de rechtbank oordeelt dat het belang van de minderjarige zich hiertegen verzet. Op verzoek van de ouders of een van hen kan hij de ouders gezamenlijk met het gezag belasten.
Dit betekent: Als de reden voor de onbevoegdheid van de ouder die alleen het gezag uitoefende, niet langer bestaat, dan zal de rechtbank deze ouder op zijn of haar verzoek opnieuw met het gezag belasten. Dit gebeurt niet als de rechtbank van oordeel is dat dit in strijd is met het belang van de minderjarige. De rechtbank kan, op verzoek van de ouders of één van hen, ook besluiten om de ouders gezamenlijk met het gezag te belasten.