Artikel 229 (Adoptie, familierechtelijke betrekkingen, gezag, omgangsrecht)
1. Door adoptie komen de geadopteerde, de adoptiefouder en zijn bloedverwanten of de adoptiefouders en hun bloedverwanten in familierechtelijke betrekking tot elkaar te staan.
2. Tegelijkertijd houdt de familierechtelijke betrekking tussen de geadopteerde, zijn oorspronkelijke ouders en hun bloedverwanten op te bestaan.
3. In afwijking van het tweede lid blijft de familierechtelijke betrekking tussen de geadopteerde en zijn ouder en diens bloedverwanten bestaan, indien de echtgenoot, geregistreerde partner of andere levensgezel van die ouder het kind adopteert.
4. De adoptiefouders die niet met elkaar zijn gehuwd of door een geregistreerd partnerschap zijn verbonden oefenen door adoptie het gezag over de geadopteerde gezamenlijk uit.
5. Indien het kind op het tijdstip van de adoptie omgang heeft met een ouder ten aanzien van wie de familierechtelijke betrekking ophoudt te bestaan, kan de rechtbank bepalen dat zij gerechtigd blijven tot omgang met elkaar. De artikelen 377a, tweede en derde lid, 377e en 377g zijn van overeenkomstige toepassing.
Uitleg in duidelijke taal
1. Door adoptie komen de geadopteerde, de adoptiefouder en zijn bloedverwanten of de adoptiefouders en hun bloedverwanten in familierechtelijke betrekking tot elkaar te staan.
Dit lid bepaalt dat als gevolg van adoptie
, er een familierechtelijke betrekking
ontstaat tussen de geadopteerde
enerzijds, en de adoptiefouder
en zijn bloedverwanten
anderzijds. Indien er sprake is van twee adoptiefouders, ontstaat deze betrekking tussen de geadopteerde
en de adoptiefouders
en hun bloedverwanten
.
2. Tegelijkertijd houdt de familierechtelijke betrekking tussen de geadopteerde, zijn oorspronkelijke ouders en hun bloedverwanten op te bestaan.
Dit lid stelt dat op hetzelfde moment dat de in lid 1 genoemde familierechtelijke betrekkingen ontstaan, de familierechtelijke betrekking
die bestond tussen de geadopteerde
, zijn oorspronkelijke ouders
en de bloedverwanten
van die oorspronkelijke ouders, ophoudt te bestaan
.
3. In afwijking van het tweede lid blijft de familierechtelijke betrekking tussen de geadopteerde en zijn ouder en diens bloedverwanten bestaan, indien de echtgenoot, geregistreerde partner of andere levensgezel van die ouder het kind adopteert.
Dit lid vormt een uitzondering (In afwijking van het tweede lid
) op de regel van lid 2. Het bepaalt dat de familierechtelijke betrekking
tussen de geadopteerde
en zijn ouder
(en de bloedverwanten
van die ouder) toch blijft bestaan
. Dit is het geval wanneer de echtgenoot
, geregistreerde partner
of andere levensgezel
van die specifieke ouder
het kind adopteert
.
4. De adoptiefouders die niet met elkaar zijn gehuwd of door een geregistreerd partnerschap zijn verbonden oefenen door adoptie het gezag over de geadopteerde gezamenlijk uit.
Dit lid regelt dat adoptiefouders
die niet met elkaar zijn gehuwd
of door een geregistreerd partnerschap zijn verbonden
, als direct gevolg van de adoptie
, het gezag
over de geadopteerde
gezamenlijk uitoefenen
.
5. Indien het kind op het tijdstip van de adoptie omgang heeft met een ouder ten aanzien van wie de familierechtelijke betrekking ophoudt te bestaan, kan de rechtbank bepalen dat zij gerechtigd blijven tot omgang met elkaar. De artikelen 377a, tweede en derde lid, 377e en 377g zijn van overeenkomstige toepassing.
Dit lid bepaalt dat als het kind op het tijdstip van de adoptie omgang heeft met een ouder
met wie de familierechtelijke betrekking
door de adoptie ophoudt te bestaan
(conform lid 2), de rechtbank
kan bepalen
dat het kind en deze ouder gerechtigd blijven tot omgang met elkaar
. Verder wordt gesteld dat de artikelen 377a, tweede en derde lid, 377e en 377g
(die betrekking hebben op omgangsregelingen) in dergelijke gevallen van overeenkomstige toepassing
zijn.