Artikel 202 (Rechtsgevolgen ontkenning vaderschap)
1. Nadat de beschikking houdende gegrondverklaring van een ontkenning van een door huwelijk of geregistreerd partnerschap ontstaan vaderschap in kracht van gewijsde is gegaan, wordt het door huwelijk of geregistreerd partnerschap ontstane vaderschap geacht nimmer gevolg te hebben gehad.
2. Te goeder trouw door derden verkregen rechten worden hierdoor nochtans niet geschaad.
3. Door de gegrondverklaring van de ontkenning ontstaat geen vordering tot teruggave van kosten van verzorging en opvoeding of van kosten van levensonderhoud en studie noch tot teruggave van het krachtens vruchtgenot genotene. Voorts ontstaat geen verplichting tot teruggave van genoten vermogensrechtelijke voordelen, voor zover degene die hen heeft genoten ten tijde van het doen van het verzoek daardoor niet was gebaat.
Uitleg in duidelijke taal
1. Nadat de beschikking houdende gegrondverklaring van een ontkenning van een door huwelijk of geregistreerd partnerschap ontstaan vaderschap in kracht van gewijsde is gegaan, wordt het door huwelijk of geregistreerd partnerschap ontstane vaderschap geacht nimmer gevolg te hebben gehad.
Dit betekent dat wanneer een rechterlijke uitspraak (beschikking) waarin de ontkenning van het door huwelijk of geregistreerd partnerschap ontstane vaderschap gegrond is verklaard, definitief en onherroepelijk is geworden (in kracht van gewijsde is gegaan), het door huwelijk of geregistreerd partnerschap ontstane vaderschap wordt beschouwd alsof het nooit juridische gevolgen heeft gehad (geacht nimmer gevolg te hebben gehad).
2. Te goeder trouw door derden verkregen rechten worden hierdoor nochtans niet geschaad.
Dit betekent dat rechten die derden (personen die niet direct betrokken zijn) te goeder trouw (dat wil zeggen, handelend in gerechtvaardigd vertrouwen en onwetend van de onjuistheid) hebben verkregen, desondanks niet worden aangetast door de gegrondverklaring van de ontkenning van het vaderschap.
3. Door de gegrondverklaring van de ontkenning ontstaat geen vordering tot teruggave van kosten van verzorging en opvoeding of van kosten van levensonderhoud en studie noch tot teruggave van het krachtens vruchtgenot genotene. Voorts ontstaat geen verplichting tot teruggave van genoten vermogensrechtelijke voordelen, voor zover degene die hen heeft genoten ten tijde van het doen van het verzoek daardoor niet was gebaat.
Dit betekent dat door de gegrondverklaring van de ontkenning van het vaderschap er geen aanspraak (vordering) ontstaat om kosten terug te vragen die zijn gemaakt voor de verzorging en opvoeding, of kosten voor levensonderhoud en studie. Ook kan er geen teruggave worden geëist van hetgeen is genoten op basis van vruchtgenot. Verder ontstaat er geen verplichting om genoten vermogensrechtelijke voordelen terug te geven, voor zover de persoon die deze voordelen heeft genoten op het moment van het doen van het verzoek tot ontkenning, daardoor niet was gebaat (er geen voordeel meer van had).