Terug naar bibliotheek
Boek 1. Personen- en familierecht
Titel 11. Afstamming
Afdeling 2. Ontkenning van het door huwelijk of geregistreerd partnerschap ontstane vaderschap
Artikel 201

Artikel 201 (Ontkenning vaderschap na overlijden)

Laatste versie

1. Overlijdt de vader of de moeder voor de afloop van de in artikel 200, vijfde lid, gestelde termijn, dan kan een afstammeling van deze echtgenoot of geregistreerde partner in de eerste graad of, bij gebreke van zodanige afstammeling, een ouder van deze echtgenoot of geregistreerde partner, de rechtbank verzoeken de ontkenning van het vaderschap gegrond te verklaren. Het verzoek wordt gedaan binnen een jaar na de dag van overlijden of nadat het overlijden ter kennis van de verzoeker is gekomen.

2. Overlijdt het kind voor de afloop van de in artikel 200, zesde lid, gestelde termijn, dan kan een afstammeling in de eerste graad van het kind de rechtbank verzoeken de ontkenning van het vaderschap gegrond te verklaren. Indien het kind meerderjarig was ten tijde van het overlijden, wordt het verzoek gedaan binnen een jaar na de dag van overlijden of binnen een jaar nadat het overlijden ter kennis van de verzoeker is gekomen. Overleed het kind gedurende de minderjarigheid, dan dient het verzoek te worden gedaan binnen een jaar nadat het kind, in leven zijnde, zelfstandig het verzoek had kunnen doen, dan wel, indien het overlijden op een later tijdstip ter kennis is gekomen van de verzoeker binnen een jaar na die kennisneming.

Uitleg in duidelijke taal

1. Overlijdt de vader of de moeder voor de afloop van de in artikel 200, vijfde lid, gestelde termijn, dan kan een afstammeling van deze echtgenoot of geregistreerde partner in de eerste graad of, bij gebreke van zodanige afstammeling, een ouder van deze echtgenoot of geregistreerde partner, de rechtbank verzoeken de ontkenning van het vaderschap gegrond te verklaren. Het verzoek wordt gedaan binnen een jaar na de dag van overlijden of nadat het overlijden ter kennis van de verzoeker is gekomen.

Dit betekent letterlijk: Indien de vader of de moeder overlijdt voordat de termijn, die is vastgesteld in artikel 200, vijfde lid, is verstreken, dan kan een afstammeling in de eerste graad van deze echtgenoot of geregistreerde partner, of als een dergelijke afstammeling ontbreekt (bij gebreke van zodanige afstammeling), een ouder van deze echtgenoot of geregistreerde partner, de rechtbank verzoeken om de ontkenning van het vaderschap gegrond te verklaren. Dit verzoek moet worden ingediend binnen één jaar na de dag van het overlijden, of binnen één jaar nadat het overlijden ter kennis van de verzoeker is gekomen.

2. Overlijdt het kind voor de afloop van de in artikel 200, zesde lid, gestelde termijn, dan kan een afstammeling in de eerste graad van het kind de rechtbank verzoeken de ontkenning van het vaderschap gegrond te verklaren. Indien het kind meerderjarig was ten tijde van het overlijden, wordt het verzoek gedaan binnen een jaar na de dag van overlijden of binnen een jaar nadat het overlijden ter kennis van de verzoeker is gekomen. Overleed het kind gedurende de minderjarigheid, dan dient het verzoek te worden gedaan binnen een jaar nadat het kind, in leven zijnde, zelfstandig het verzoek had kunnen doen, dan wel, indien het overlijden op een later tijdstip ter kennis is gekomen van de verzoeker binnen een jaar na die kennisneming.

Dit betekent letterlijk: Indien het kind overlijdt voordat de termijn, die is vastgesteld in artikel 200, zesde lid, is verstreken, dan kan een afstammeling in de eerste graad van het kind de rechtbank verzoeken om de ontkenning van het vaderschap gegrond te verklaren. Als het kind meerderjarig was op het moment van overlijden, moet het verzoek worden gedaan binnen één jaar na de dag van het overlijden of binnen één jaar nadat het overlijden ter kennis van de verzoeker is gekomen. Als het kind tijdens zijn of haar minderjarigheid overleed, dan moet het verzoek worden gedaan binnen één jaar nadat het kind, als het nog in leven was geweest, zelfstandig het verzoek had kunnen doen. Echter, als het overlijden pas op een later tijdstip ter kennis van de verzoeker is gekomen, dan dient het verzoek te worden gedaan binnen één jaar na die kennisneming.